Adrienn Pál – Pál Adrienn (2010)

Regie : Ágnes Kocsis | 136 minuten | drama | Acteurs: Éva Gábor, István Znamenák, Ákos Horváth, Lia Pokorny, Izabella Hegyi, Szabolcs Thuróczy, Ági Margitai, Eszter Márton, Lóránt Matta, Róbert Kardos, Éva Kovács, Gizi Koffler, Krisztina Urbanovits, Mária Erdélyi, Andrea Takáts, Béla Stubnya, László Keszég, János Sarkadi Kiss, Mari Illyés, Hajnalka Pál, Sándor Terhes, Judit Koltai, Ferenc Pusztai, József Szilágyi, Anikó Balogh, Szilvia Réti, Melinda Völgyi, Áron Beczásy, Andrea Kókai, Máté Lakos, Gábor Merza, Tímea Hüse, József Bak, Mária Bálint, Ádám Dévényi, Dániel Koller, Valéria Botka, Viktor Torma, Bálint Kovács

Filmproducent annex bulldog Harvey Weinstein was berucht om de rigoureuze schaar die hij naar verluidt eigenhandig zette in films die hij produceerde of aankocht. En al konden sommige makers zijn bloed wel drinken: het Hongaarse ‘Adrienn Pál’ had er baat bij kunnen hebben. De film vertelt in 136 uitgesponnen minuten het verhaal van de volvette verpleegster Piroska, die moeizaam sloffend op zoek gaat naar haar vroegere beste vriendin, Adrienn Pál.

Een ander jaargetijde dan de herfst was in deze film de tang op het varken geweest. Piroska, naar wie in de film alle aandacht uitgaat, werkt in een naargeestig ziekenhuis op de afdeling waar patiënten alleen door hun laatste adem uit te blazen nog kunnen worden bevrijdt van hun aandoeningen. Tot de dood hen komt halen verzorgt Piroska hun vreselijke wonden, wast ze hun lichamen, en houdt ze via een batterij monitoren letterlijk hun levens in het oog. Al dwaalt haar blik daarbij steeds af naar de roomgele taartjes die ze dagelijks bij haar vaste bakker koopt. En sterft er iemand, dan legt ze de dode af en rijdt ze het lichaam naar het koelhuis. Piroska is een vrouw haast zonder gezichtsuitdrukking – geen spiertje verraadt een innerlijke wereld. Haar basishouding kent een permanente, droefgeestige lethargie. Je schrikt mogelijk, als ze plotseling blijkt te kunnen praten: de stilte hangt als een vertrouwde deken om dat grote lijf van haar. Van haar daden word je evenmin veel wijzer: ze eet, ze werkt, ze slaapt, ze eet, ze zit bewegingloos in een stoel, en ze eet. Heel af en toe, op aandringen van haar vriend Kálmán, geeft ze een lusteloze zwengel aan de trappers van een iele hometrainer. Kálmán, een praatgrage handelaar in levenslustig stierenzaad, blijft tegen beter weten in strijden tegen haar uitdijende lichamelijkheid: “Misschien lukt het met de worteltjesweek!” Liever verdwijnt hij in zijn modeltreintjes, terwijl luidkeelse opera de echte wereld buitensluit.

Een nieuw sterfgeval op haar afdeling herinnert Piroska aan haar vroegere jeugdvriendin, Adrienn Pál. Iets in Piroska ontwaakt daardoor (al kan dat nooit veel zijn). Ze besluit op zoek te gaan naar Adrienn. Met een oude klassenfoto in de hand, reist ze van de ene oud klasgenoot naar de andere. Ieder openbaart haar zo zijn eigen versie van het verleden. Dat wat in eerste instantie een voldongen feit leek, wordt door al die verschillende versies plotseling onzeker. Is er wel zoiets als een ‘feitelijk’ verleden? Heeft de Adrienn Pál in Piroska’s gedachten nu werkelijk bestaan of niet? Het zijn interessante vragen, waar regisseur Ágnes Kocsis met ‘Adrienn Pál’ jammer genoeg maar een half antwoord op wil (of kan) geven. En een half antwoord is bar weinig voor een film van dik twee uur, die feitelijk een lange, troosteloze monotoon is. Ook de zoektocht (Kocsis noemt ‘Adrienn Pál’ zelf een ‘voetgangers/openbaar vervoers-roadmovie’) slaagt er nergens in ook maar enige uiterlijke beweging in Piroska teweeg te brengen. Ze is als in beton gegoten, het zijn haar oud-klasgenoten die léven.

Visueel is ‘Adrienn Pál’ een toonbeeld van zorgvuldigheid. Waar Piroska thuis is – de gangen, kamers en liften van het ziekenhuis, haar woning, allen in beklemmend uitgebleekte kleuren – gaat alle aandacht uit naar symmetrie en geometrie. Het levert prachtige, krachtige beelden op. Daar waar ze ‘onbekend’ terrein betreedt, is de cameravoering minder honkvast en hebben de mensen een blos op hun wangen. Zo hopeloos als Piroska door het leven sloft, zo tergend traag zijn ook de shots. Die maken hun punt, om daar dan nog een aantal seconden in te blijven hangen. Dat gebeurt niet een keer, maar diverse malen. In vier, vijf varianten staren we secondenlang naar Piroska’s verstilde lijf en leden – in bed, op de bank, tijdens haar werk, in de keuken, op een perron in Hongaars niemandsland. Die herhaling van zetten is door de hele film verweven. Telkens weer keren we terug naar Piroska’s werk in het ziekenhuis, alsof Kocsis ons wil doen geloven dat Piroska’s ‘dappere’ afdaling in het verleden slechts een denkbeeldige is. Spaarzaam zijn dan weer de tragikomische uitvergrotingen van de werkelijkheid, zoals de bureaucratisch opgestelde batterij monitoren waarop de pols van patiënten wordt bijgehouden. De film zet er niet in door. Het had voor iets meer relativering, iets meer zuurstof in de lucht kunnen zorgen. Hoeveel mensen kunnen twee uur lang hun adem inhouden zonder daarvan de (negatieve) gevolgen te ervaren?

Uiteindelijk zijn het vooral de mensen om Piroska heen die haar – en de film – tot leven brengen. Piroska’s onverzettelijke eendimensionaliteit zelf maakt het je als kijker lastig je betrokkenheid tot het eind toe vol te houden. Na een kwartier is ze ‘af’, de twee uur die daarop volgen, voegen teleurstellend weinig aan haar toe. En hetgeen ‘Adrienn Pál’ van haar prijsgeeft, is gewoonweg niet fascinerend genoeg. Dat haar vriend Kálman het veel langer bij haar heeft uitgehouden, mag een wonder heten, maar (als je hen zo samen ziet) geen echte liefde.

Martijn Laman

Waardering: 3

Bioscooprelease: 2 juni 2011