Auschwitz (2011)

Regie: Uwe Boll | 70 minuten | drama | Acteurs: Arved Birnbaum, Uwe Boll, Nik Goldman, Maximilian Gärtner, Harold Levy, Alexis Wawerka

Het wordt vermoeiend om over de slechte reputatie van regisseur Uwe Boll te praten wanneer hij weer eens een film maakt, maar je kunt er eigenlijk niet omheen. Ook omdat hij zelf steeds de slachtofferrol inneemt om zijn films te verdedigen. “Ook al zou ik ‘Citizen Kane’ maken, dan nog zou men de film afkraken, alleen maar omdat hij is gemaakt door Uwe Boll”, is één van zijn veelgehoorde stellingen. Boll staat namelijk bekend als één van de slechtste regisseurs op deze aardkloot. Een reputatie die zwaar overdreven is, aangezien hij zeker enig talent en vakmanschap in zijn films heeft getoond, zoals bijvoorbeeld in de Vietnamfilm ‘Tunnel Rats’ en de politiek incorrecte satire ‘Postal’. Met ‘Auschwitz’, een film over het beruchte concentratiekamp, heeft Boll een op voorhand controversiële film gemaakt. Een film met een gruwelijk onderwerp, maar één die toch gemaakt moest worden volgens de Duitse regisseur.

In het begin van zijn carrière maakte Boll vooral gameverfilmingen (‘House of the Dead’, ‘Bloodrayne’, ‘Far Cry’), maar de laatste jaren lijkt hij vastbesloten het publiek te laten zien dat hij ook “serieuze” films kan maken. En hij houdt duidelijk niet van half werk. In 2009 maakte hij onder andere de film ‘Darfur’, over de vreselijke burgeroorlog in deze Soedanese regio. Nu is er dan ‘Auschwitz’, een documentaire-achtige film die precies wil tonen wat er in dit concentratiekamp gebeurde, daar waar andere films – als ‘Schindler’s List’ of ‘Sophie Scholl’ – dit na lieten en zich concentreerden op de helden en overlevenden. Boll wil dat we de ogen niet sluiten en niet onwetend worden over de holocaust. Het is een prijzenswaardige bedoeling, en het project als geheel is waardevol, al is het alleen maar als beginpunt voor een discussie over de holocaust, de gruweldaden van de mens in zijn algemeenheid, en de vraag wat er in films hiervan getoond dient te worden. Dat de film zelf slechts ten dele effectief of geslaagd is, is misschien van ondergeschikt belang.

Uwe Boll is op een missie. Hij wil schoolkinderen overal ter wereld goed duidelijk maken wat er precies gebeurd is in de Tweede Wereldoorlog, en met name in de de concentratiekampen. Voor het begin en na het einde van de film ondervraagt hij dan ook Duitse scholieren om hun kennis te testen over dit onderwerp, met wisselende resultaten, van kinderen die werkelijk indrukwekkende kennis hebben over alle achtergronden en contexten tot kinderen die nauwelijks weten wat een Jood is, in welke eeuw de Tweede Wereldoorlog was, wat Hitler heeft gedaan en waarom, en of er nu rond de duizend mensen zijn vermoord of toch misschien wat meer. Een meisje lijkt er ook weinig om te geven wanneer ze wordt verteld door Boll wat er gebeurd is. Is ze gevoelloos of kan ze niet bevatten wat er is gebeurd? Zou het helpen als je zo’n meisje expliciet alle gruweldaden laat zien? En als ze dan emotioneel gezien een besef zou hebben van wat er heeft plaats gevonden, heeft zij daar verder dan nog iets aan? Gaat het om het besef dat de mens tot vreselijke dingen tot staat is? Om het feit dat er nog steeds mensen op grote schaal vermoord worden? En zal dit dan zomaar worden aangenomen of moet er overal een camera bovenop staan wil de mens geloven dat het echt allemaal plaatsvindt? Moet je een kijker überhaupt belasten met al deze afgrijselijke daden, tot in de gruwelijkste details? Deze vragen en nog vele anderen bekruipen de kijker bij het beschouwen van ‘Auschwitz’. De vraag of de film zelf iets heeft toegevoegd of nuttig is, kan misschien niet beantwoord worden, maar de discussie eromheen is dit in ieder geval wel.

De intentie van Boll is om alles in het concentratiekamp Auschwitz zo klinisch en feitelijk mogelijk te laten zien. Hij beschrijft het zelf als een soort vleesfabriek. Mensen gingen erin, werden geslacht en geruimd, en bruikbare onderdelen – zoals tanden of haren – werden van de lijken ontdaan. En dit is ook allemaal te zien in de film. Van de aankomst, via de vergassing en uitgetrokken tanden, tot aan de verbranding in de ovens. En de kampbewaarders hebben het erover alsof het gewoon een normale werkdag is. Één specifiek scène – een gesprek tussen twee officieren – is heel effectief in de alledaagse manier waarop over de executies en vergassingen wordt gesproken. “Hoeveel komen er morgen binnen? – Een paar honderd. – Heinrich heeft aangegeven het niet meer aan te kunnen om de kinderen dood te schieten. – Verdorie. Nou ja, we vinden wel iemand anders die er minder moeite mee heeft. – Hoe is het met je vrouw? Zwanger? Goh, wat leuk, gefeliciteerd! – De branders van de ovens doen het niet goed. – Lastig, zeg. Misschien moeten we ze maar allemaal neerschieten en in een kuil begraven, of in het water gooien. Nou ja, we hebben het er later nog over. Nogmaals gefeliciteerd!”

Deze scène geldt als één van de beste uit de film. De zakelijkheid waarmee hier over deze horror wordt gesproken maakt het extra schrijnend. De alledaagsheid van deze gruweldaden maakt het nog onverdraaglijker. Het is jammer dat de rest van de film de kijker minder goed weet te grijpen. Dit komt voor een groot deel omdat het documentaire-achtige, realistische karakter van de film in het gedrang komt door de amateuristische figuranten, enkele onnodige filmische toevoegingen, en het feit dat de film eigenlijk niet ver genoeg gaat in zijn zakelijkheid, authenticiteit, en expliciete horror. Natuurlijk had Boll een beperkt budget, maar als dit een soort gedroomd project is voor de filmmaker, had hij wellicht moeten wachten tot hij alles zo perfect mogelijk had kunnen tonen en reconstrueren. Nu is de kijker getuige van gevangenen die totaal niet in shock lijken wanneer ze zojuist vergaste mensen moeten wegdragen, een moeder die zelfs half lijkt te lachen wanneer haar kind wordt afgenomen, en slachtoffers die, nadat ze ineen zijn gestort na de vergassing, hun borsten of geslachtsdelen bedekken uit schaamte. En als Boll zijn film op gezette momenten ook nog eens begeleid met weemoedige of duistere muziek, slow motion toevoegt wanneer verschillende kinderen met een pistool door het hoofd worden geschoten of mensen in de gaskamers naar adem snakken, wordt het allemaal te “filmisch” en wordt de kijker door manipulatieve middelen – deze gruweldaden hebben immers geen filmische versterking nodig – of matige productie uit de realiteit van het moment getrokken.

Een film over de holocaust als geheel kan eigenlijk niet gemaakt worden, want dit is te groot om in beelden te kunnen vatten. Echter, om een holocaustfilm eens niet over helden of overlevenden te laten gaan, maar echt over de dagelijkse gang van zaken en de echte expliciete daden, is verfrissend. Of Bolls film het uitgelezen of ideale voorbeeld van zo’n film is, is echter de vraag. Bij het kijken ervan blijft de toeschouwer bewust van het feit dat het een film is, en daarnaast zijn er voor de geïnteresseerde ook daadwerkelijke, authentieke beelden te zien in verschillende documentaires, die genoeg “bewijzen” en gruwelijk genoeg zijn. Aangezien Boll zijn film toch vooral als een educatief instrument ziet – dat bijvoorbeeld op scholen ingezet kan worden – en beseft dat het geen breed publiek zal aanspreken zoals ‘Schindler’s List’ of ‘The Pianist’ dit heeft gedaan, zijn er wellicht betere opties voorhanden. En toch, de film is compact, direct, soms indrukwekkend, en kan de tongen los maken over een zwaar maar belangrijk onderwerp. Dan heb je als filmmaker toch iets goed gedaan.

Bart Rietvink