Brasileirinho (2005)

Regie: Mika Kaurismäki | 89 minuten | muziek, documentaire

Een inleidende voice-over vertelt ons direct aan het begin van de film over de oorsprong en geschiedenis van de Braziliaanse choro: in de 19e eeuw werden, vooral in en rond Rio de Janeiro, muzikale elementen van de drie belangrijkste bevolkingsgroepen van Brazilië vermengd tot een van de eerste urbane muziekstromingen die de rijke Braziliaanse (muziek)geschiedenis kent. Europese melodieën, zoals de wals of polka, werden samengesmolten met de ritmes die de Afrikaanse slaven meenamen en de ‘melancholische’ klanken van de Indiaanse muziek. Deze vroege stroming is zogezegd ouder dan de samba of bossanova, die beiden zelfs zijn voortgekomen uit de choro, zo stellen alle muzikanten die in de film aan het woord komen. Ook de Noord-Amerikaanse Jazz heeft zijn oor goed te luister gelegd bij de Braziliaanse choro.

De film strooit namen en termen in het rond, die voor de minder ervaren kijker waarschijnlijk weinig herkenning zullen opleveren, want hoewel veel van de muzikanten nationale grootheden zijn, zullen hun namen overzees meestal slechts de liefhebbers of kenners bereiken. Ook de muzikale termen en namen van instrumenten zullen niet voor iedereen direct duidelijk zijn, maar uiteindelijk hoeft dit niet af te leiden van de belangrijker zaken in de film: de muziek en de artiesten.

Het is vrijwel onmogelijk om alle namen en personen uit de film te onthouden, maar er zijn er zeker bij die een blijvende indruk maken, zoals ook de, in eerste instantie, ietwat sullig uitziende Yamandú Costa, die zodra hij begint te spelen op zijn geliefde gitaar, verandert in een muzikaal genie die zijn instrument dingen laat doen die anderen voor onmogelijk zouden houden. Zonder ooit officieel les te hebben gehad groeide hij op in een gezin waar muziek voor vanzelfsprekend werd gehouden, zo vertelt hij. Hij groeide uit tot een van de meest virtuoze vertolkers van dit genre. Zo hebben veel van de muzikanten een bijzonder verhaal over de begindagen van hun muzikale carrière. Klarinet- en saxofoonspeler Paulo Moura vertelt over zijn eerste klarinet alsof hij terugdenkt aan een jeugdliefde, en behandelt zijn huidige instrument nog steeds met een tederheid die de gemiddelde Braziliaanse vrouw niet snel bij haar man zal vinden.

De achteloosheid en natuurlijke manier van spelen verraadt hoe de muziek bij deze mannen en vrouwen diep geworteld zit, in hun genen misschien of, zo je wilt, in hun ziel. Deze muzikaliteit, zo naturel en losjes, maar tegelijkertijd zo waanzinnig geconcentreerd en bedachtzaam belichaamt waar het hier om gaat; deze liefdevolle manier van muziek maken kenmerkt misschien wel de gehele Braziliaanse muzikale cultuur. De ondertitel van de film luidt ‘de ziel van de Braziliaanse muziek’, wat ergens wel de kern raakt van het onderwerp. Niet noodzakelijkerwijs dat de choro nou dé ziel van de Braziliaanse muziek is, maar wel dat de samenkomst van zoveel verschillende achtergronden, stijlen, culturen en mensen die wij hier aanschouwen de ziel van het land weergeeft, juist deze verscheidenheid, die regisseur Kaurismäki in eerste instantie ertoe verleidde om films over en in Brazilië te gaan maken.

Pas op het allerlaatste moment laat Kaurismäki ons het schijnbaar simpele deuntje horen van Brasileirinho, een van de bekendste melodieën uit de choro, bijgestaan door het decor van een ondergaande zon op het strand van Copacabana, waar twee jonge kinderen de avond in dansen. Tegen het einde van de film doet het er niet eens meer toe hoe enorm gestileerd deze eindbeelden eigenlijk zijn, en telt alleen nog de muziek, die nog lang zal naklinken.

Ruby Sanders