Funky Forest – Naisu no mori: The First Contact (2005)

Regie: Katsuhito Ishi | 150 minuten | komedie, romantiek, fantasie, science fiction, muziek | Acteurs: Andrew Alfieri, Hideaki Anno, Moyoco Anno, Tadanobu Asano, Maya Banno, Kazue Fukiishi, Chizuru Ikewaki, Shihori Kanjiya, Ryo Kase, Rinko Kikuchi, Kenji Mizuhashi, Ryuu Morioka, Erika Nishikado, Machiko Ono, Takahiro Sato, Kotaro Shiga, Mariko Takahashi, Susumu Terajima, Ikki Todoroki, Kanji Tsuda

Een gebrek aan originaliteit en durf kan de makers van ‘Funky Forest’ niet verweten worden. Je kunt er zeker van zijn dat je nog nooit zo’n film als deze hebt gezien en dat hij je na het zien ervan nog lang zal bijblijven. Dit betekent echter niet meteen dat we hier met een bevredigende productie te maken hebben. De vorm en structuur (of afwezigheid hiervan) is interessant en prikkelend, zoveel is zeker waar, maar de korte sketches worden op een gegeven moment zo eentonig en de situaties zo absurd, dat je er als kijker weinig meer mee kunt. Als je van erg goede wil bent, kun je nog proberen om hier de lol van in te zien, en wellicht is de hele film een groot feest als je wat geestverruimende middelen tot je hebt genomen voor aanvang van de film, maar het is waarschijnlijker dat het gebrek aan inhoudelijke humor en de herhaling van onzinnige momenten onverschilligheid veroorzaakt.

De afwisseling van korte, vreemde, onsamenhangende fragmenten heeft in het begin nog wel wat charmants. We beginnen met een irritant stand-up slapstick duo dat achteraf nog acceptabel lijkt te zijn omdat het om een optreden lijkt te gaan dat een personage in een ruimteschip op zijn teeveetje aan het bekijken is. “Vooruit,” kunnen we dan denken, “het is hier niet de regisseur, maar het tv-kijkende personage, dat een slechte smaak heeft”. Helaas wordt deze interpretatie later onderuitgehaald, aangezien de twee vermoeiende mannetjes regelmatig terugkomen om de toeschouwer het bloed onder de nagels vandaan te halen.

Het zojuist genoemde ruimteschip blijkt een klein apparaatje te zijn met organisch uitziende armpjes, dat zich naar een luchtruim met gelijksoortige machientjes beweegt. Vervolgens zien we het “verhaal” van een meisje dat in een virtual reality landschap terecht komt, gekleed in een zwart glimmend pak. Ze gaat een gevecht aan met een soort witte barbapappa met groene stippen, die zwarte ballen op het meisje afschiet.

En een minuut of twee later is dit segmentje weer afgelopen en gaan we over naar het verhaal van drie loser broers, met name de “guitar brother” (Asanabo) die, in het bijzijn van zijn chocoladerepen consumerende kleine, dikke broertje, zijn gebrek aan muzikaal talent ten toon spreidt. De andere broer is de Kitano veteraan Ren Osugi, die een traditionele (vrouwen)dans opvoert, terwijl hij een permanente demonengrijns op zijn gezicht probeert te houden. Grappig is het moment dat hij benaderd wordt door een jonge vrouw wanneer hij in zijn eentje aan het tafeltennissen is. Ze vraagt of ze mee mag doen, waarna we haar vanuit het gezichtspunt van Osugi zien, in traditioneel aanbiddende slow motion, terwijl ze het balletje opslaat.

Na aanvankelijke verwondering over de serie snackformaat clipjes die we krijgen voorgeschoteld, lijkt dit toch wel een aardig idee te zijn, aangezien dezelfde typetjes steeds terugkeren en we zo toch een voortgaand verhaal krijgen gepresenteerd. Of misschien kun je het beter continuïteit noemen, want van een verhaal is weinig sprake. Veelal zien we personages die in feite nergens mee bezig zijn of over niets praten. Even is deze dadaïstische benadering en verzameling anticlimaxen wel grappig, maar op een gegeven moment wordt het vervelend. Zonder interessante contrasten of overdrijvingen – zoals bijvoorbeeld iemand als Hans Teeuwen deze toepast bij zijn, letterlijk, nietszeggende sketches – blijven de verhalen slechts de onleuke vertellingen zonder clou die ze in essentie zijn. En compleet waardeloze stukjes als een lelijke animatie met potloodlijnen over een uitwisselingsstudent doen de kijker vertwijfeld achter zijn oor krabben. Wanneer in één van de segmenten een regisserende hond ter sprake komt, ga je je als kijker onvermijdelijk afvragen of dit beest ook niet de creatieve geest achter ‘Funky Forest’ zelf is.

En dat terwijl er best leuke of geïnspireerde stukjes inzitten, en veel segmenten vaak komisch genoeg beginnen. Twee muzikale droomsequenties van twee verschillende personages behoren tot de meest meeslepende momenten in de film, door de wijze waarop beeld en geluid de overhand nemen en de kijker in een soort trance brengen. Er is een fascinerende expressieve dans op het strand, met een man met masker op en kleine meisjes in rode pakken, en later een eigenaardige aardse muzieksessie in het bos, die doet denken aan zo’n trippy brainsession van Ad Visser. Een groot voordeel hier is dat de personages even hun mond houden en zo niet kunnen vervallen in vervelende schreeuwpartijen of, wat een gewoonte blijkt te zijn in de film, het constante herhalen van één zinnetje dialoog tegen een ander personage. Andere leuke gedeeltes hebben te maken met bizarre wezens. Zo komen er twee schoolmeisjes de klas binnen met in hun handen een klein, wriemelig wezentje met kleine armpjes en een grote neus en mond, dat langzaam uit de verpakking wordt gehaald terwijl de meisjes over koetjes en kalfjes praten. De beestjes worden over hun buikjes en snorharen gewreven, terwijl de meisjes rustig doorkeuvelen. Totdat blijkt dat ze met een soort tentakeltje in hun bekjes de tongen van de meisjes moeten vastgrijpen, waardoor de meiden de beestjes kunnen gebruiken… als fluit. Het blijken dus “gewoon” muziekinstrumenten te zijn! Vooral de wijze waarop er gedaan wordt alsof het de normaalste zaak van de wereld is, wekt humor op. En het lef om gewoon een pauze in te lassen van drie minuten, met louter een aftellend klokje in beeld en een cheesy wachtmuziekje, kun je eigenlijk alleen maar met een glimlach belonen. Al duren die minuten toch best lang.

‘Funky Forest’ is uiteindelijk vooral een interessante verzameling gemiste kansen. Of een hoop geinige beginnetjes die te lang uitgerekt worden, op een wijze die alle aanwezige humor die er aanvankelijk inzat, als sneeuw voor de zon doet vergaan. Daarbij duurt de film als geheel ook veel te lang. Een dergelijke fragmentarische gimmick-film zonder inhoud zou niet veel langer dan anderhalf uur moeten duren. Tweeëneenhalf uur is toch echt te gek. Al is het dan misschien in lijn met de filosofie van de film dat het allemaal niet gek genoeg kan zijn.

Bart Rietvink