House of Dracula (1945)

Regie: Erle C. Kenton | 67 minuten | science fiction, horror | Acteurs: Lon Chaney Jr, John Carradine, Martha O’Driscoll, Lionel Atwill, Onslow Stevens, Jane Adams, Ludwig Stossel, Glenn Strange, Skelton Knaggs, Joseph E. Bernard, Fred Cordova, Dick Dickinson, Beatrice Gray, Casey Harrison, Boris Karloff, Harry Lamont, Gregory Marshall, Jane Nigh

Deze film is het vervolg op ‘House of Frankenstein’ uit 1944 waarin graaf Dracula, Frankenstein’s monster en de Wolf Man voor het eerst gezamenlijk bij elkaar werden gezet. In ‘House of Dracula’ grijpt Universal terug naar dezelfde formule, en hoewel deze film op meerdere punten nog wel degelijk verdienstelijk wordt uitgewerkt, wordt er ook vooral mee duidelijk dat de inspiratie van de Universal Studio’s aangaande de diverse horroriconen op een dieptepunt was beland en dat in termen van effectieve horror hun rol nu voorlopig wel was uitgespeeld.

Dit allereerst door de onverklaarbare aanwezigheid van zowel Dracula als de Wolf Man in deze film. Beiden vonden in ‘House of Frankenstein’ de dood, maar komen nu zonder enige verklaring, gelijktijdig ook nog, bij Dr. Edelmann aankloppen. In de grot waarin Larry later aanspoelt, bevindt zich daar dan opeens ook… jawel, Frankensteins monster dat in de voorgaande film door drijfzand werd verzwolgen waarna ‘in all these years, the mud has brought him here’. Daarbovenop blijkt dezelfde grot dan opeens ook ideaal om planten in te laten groeien waarmee Larry geholpen kan worden. Tja, wel erg onverklaarbaar en ook wel heel erg toevallig allemaal. Kwam in de voorgaande Universal-monsterfilms de geloofwaardigheid van het een en ander al op een steeds lager pitje te staan, in deze film wordt al snel duidelijk dat Universal het punt had bereikt dat de diverse uitgangspunten in al hun ongeloofwaardigheid schijnbaar achteloos volledig ondergeschikt werden gemaakt aan de blijkbaar als des te belangrijker geachte allesoverheersende aanwezigheid van de diverse horroriconen.

En hoewel deze film mede hierdoor weliswaar niet saai genoemd kan worden, blijkt uit de ontwikkelingen in dit verhaal dat meerdere van deze horroriconen wederom geen recht wordt gedaan en dat hun karakteruitwerkingen op betreurenswaardige wijze worden vormgegeven. Graaf Dracula die een toneelstukje opvoert om bij Edelmanns assistente in de buurt te komen en die zich daarvoor zelfs medische behandelingen tegen zijn vampirisme laat welgevallen? Waarom maakt Dracula in de nachtelijke openingsscène haar niet direct tot zijn slachtoffer? En waarom neemt hij met zijn doodskist zijn intrek in Edelmanns huis waar deze hem zonder enige moeite kan vernietigen? Ook andere handelingen van Dracula roepen teveel vraagtekens op om zijn optreden tot het werkelijk gedenkwaardige soort te laten behoren. In een later stadium brengt Dracula, wederom vertolkt door John Carradine, zijn snode plannen dan wel tot uitvoering, maar het is weer Carradine’s te geringe uitstraling in combinatie met Dracula’s te twijfelachtig handelen die doen beseffen dat de prins der duisternis nu in weinig meer lijkt op de eens zo vervaarlijke en rücksichtslos te werk gaande vampier die hij eens was. Ook het optreden van het monster van Frankenstein, opnieuw vormgegeven door Glenn Strange, past in deze lijn. Net als in de voorgaande film ligt hij voornamelijk bij te komen van zijn eerder doorstane beproevingen en wanneer hij dan in de letterlijke slotminuten pas tot handelen overgaat maakt zijn optreden al met al een toch vooral overbodige indruk.

Voor wolfman Larry Talbott liggen de zaken nog wel wat beter, maar ook voor hem is het einde in zicht. Hoewel Lon Chaney Jr zijn filmpersonage weer als voorheen weet neer te zetten voegen zijn zieleroerselen zo onderhand niets meer toe aan datgene wat we nu uit zijn voorgaande filmoptredens wel van hem kennen. Het verloop van de gebeurtenissen is voor de gekwelde wolfman dan uiteindelijk wel verheugend te noemen, maar voor de kijker deels ook omdat dit plaatsvindt voordat ook hij nog slechts een flauwe afspiegeling gaat worden van wat hij in deze film tenminste nog in zekere mate is.

Heeft deze film dan nog wel wat meer te bieden dan de diverse horroriconen wiens mogelijkheden binnen de Universal-films geheel of bijna uitgeput waren? Dat inderdaad toch weer wel, ja. In deze film worden ook de belevenissen van Dr. Edelmann, vormgegeven door Onslow Stevens, verhaald. Weliswaar komt zijn verhaallijn grotendeels over als een soort ‘Dr. Jekyll en Mr. Hyde’ variant, maar het is, net zoals dat in ‘House of Frankenstein’ ook het geval was, ook hier het optreden van de ‘getikte geleerde’ wiens belevenissen het meest de moeite waard zijn. Stevens is prima in vorm en weet Edelmann overtuigend neer te zetten, zowel wanneer hij nog goede bedoelingen heeft als wanneer zijn persoonlijkheid en uiterlijk herhaaldelijk veranderen doordat hij is ‘contaminated by the blood of Dracula’. Het is, naast Chaney, vooral Stevens die door zijn opvallend goede spel de ster van deze film is en wiens lotgevallen bij de kijker voor het meeste medeleven zullen zorgen. Ook de optredens van Edelmanns beide assistentes zullen, mede door hun betrokkenheid bij de lotgevallen van zowel graaf Dracula als bij de wolfman Larry Talbott, hieraan in ruime mate bijdragen. Daarnaast is ook in deze film door de vele personages en hun handelingen de vaart in het verhaal gewaarborgd en komen er de nodige geslaagde vampier- en weerwolftransformatiescènes, confrontaties en achtervolgingen voorbij, dit alles wederom tegen de achtergrond van de al dan niet nachtelijke stijl- en sfeervolle decors. Al met al heeft deze film daarmee, hoewel gezien de overeenkomsten met ‘House of Frankenstein’ de originaliteit ver te zoeken is en de uitgangspunten en de ontwikkelingen ook nu weer met de nodige korrels zout moeten worden genomen, genoeg entertainment te bieden om het de moeite waard te maken, niet in het minst omdat deze productie de laatste van de ‘serieuze’ Universal-monsterfilms in deze jaren zou zijn. Universal moet hebben aangevoeld dat de voornoemde filmmonsters voorlopig aan het eind van hun horrormogelijkheden waren, en hoewel ze in ‘Abbott and Costello meet Frankenstein’ alle drie weer van de partij zouden zijn, zou het nog slechts met humoristische bedoelingen zijn. Er zouden echter nieuwe horrorglorietijden voor het drietal aanbreken, en tot die tijd was en is, ondanks de overduidelijke tekortkomingen, deze film al met al een onderhoudende en interessante afsluiting van de door Universal uitgebrachte serieuze monster-horrorfilms waarin zowel Frankensteins monster als Dracula en de Wolf Man een rol hebben gespeeld.

Frans Buitendijk