Martin Scorsese’s My Voyage to Italy – Il mio viaggio in Italia (1999)

Regie: Martin Scorsese | 246 minuten | documentaire

Martin Scorsese heeft twee grote liefdes in zijn leven: Italië en film. En over beide praat hij graag, veel en aanstekelijk. Nadat Scorsese in 1995 zijn medecinefielen al had getrakteerd op een opwindende trip door de Amerikaanse filmgeschiedenis (‘A Personal Journey through American Movies’), besloot hij vier jaar later een nieuwe persoonlijk getinte documentaire te maken over de films die hem het meest beïnvloed hebben als regisseur. En passant combineert hij zijn liefde voor film met zijn liefde voor het land waar zijn voorouders vandaan komen: Italië. In ‘My Voyage to Italy’ (1999) richt hij zich op de bloeiperiode van de Italiaanse film, ruwweg tussen 1945 en 1965. Scorsese zag de films toen hij nog een jong ventje was en met zijn al even cinefiele vader naar de bioscoop ging. De taal, de cultuur en de sfeer waren herkenbaar voor de jonge Martin, die in de New Yorkse wijk Little Italy opgroeide tussen honderden andere Italiaanse families. In ‘My Voyage to Italy’ neemt hij zijn kijkers bij de hand en legt hij uit wat hem nou precies zo aansprak aan de films van Rossellini, De Sica, Visconti, Fellini en Antonioni.

Scorsese begint zijn documentaire met een schets van de geschiedenis van zijn familie, die rond de eeuwwisseling Sicilië achterlieten en naar New York trokken. Martin wordt op 17 november 1942 geboren in Queens. Al op jonge leeftijd komt hij in aanraking met film, omdat de Italiaanse historische drama’s en neorealistische films op televisie worden uitgezonden. Ook gaat hij met zijn vader regelmatig naar de bioscoop. De oudere generatie herkent zich in de personages in de films, voor hen vormen ze een band met het vaderland. De kleine Martin raakt al gauw gefascineerd door wat hij ziet. Vooral het oeuvre van Roberto Rossellini is van grote invloed geweest op de filmmaker Scorsese. Zijn reis begint dan ook bij diens neorealistische meesterwerk ‘Roma, Città Aperta’ (1945), die meer dan welke film ook de effecten van de Tweede Wereldoorlog illustreerde. ‘Paisà’ (1946) borduurt hierop verder. Het is totaal anders dan de Amerikaanse films die hij ziet. Krachtiger, emotioneler en fascinerender. Menselijker en oprechter, vaak met een idealistische boodschap. Dit zijn films gemaakt met het hart en niet met dollartekens in de ogen.

In ‘My Voyage to Italy’ blikt Scorsese min of meer in chronologische volgorde terug op de films die zoveel invloed op hem hebben gehad. Hij schotelt zijn kijkers uitgebreide scènes voor en legt uit wat er zo bijzonder aan het fragment is. Zijn enthousiasme werkt aanstekelijk: wie Vittorio De Sica’s ‘Umberto D’ (1952) bijvoorbeeld nog niet gezien heeft, zal zich na de loftuitingen van Scorsese maar moeilijk kunnen bedwingen om niet direct naar de winkel te rennen om de film te halen. Hij neemt bovendien de tijd voor de bespreking. Van elke filmmaker die hij aanhaalt schetst hij eerst een korte levensloop, waarna hij drie à vier films uitgebreid bespreekt (Rossellini, duidelijk zijn persoonlijke favoriet, krijgt zelfs nog meer screentime). Daarbij wordt Scorsese gelukkig nooit te technisch; slechts sporadisch haalt hij zaken als kadrering en belichting aan en wanneer hij dat wel doet dan is het voor iedereen duidelijk wat hij ermee bedoelt. In de hoofdzaak beperkt hij zich tot de emotionele impact die een film op hem heeft. Het is al gauw duidelijk dat we te maken hebben met een man die oprecht houdt van films. Het knappe van Scorsese is dat hij die liefde met volle overtuiging op zijn publiek over weet te brengen.

‘My Voyage to Italy’ is in vier hoofdstukken verdeeld, in totaal beslaat de film ruim vier uur. Maar die uren vliegen razendsnel aan je voorbij. Van Rossellini zien we, naast de eerder genoemde films, onder meer fragmenten uit ‘Stromboli’ (1950) en ‘Europa ‘51’ (1952) – beide met de toenmalige geliefde van de regisseur, Ingrid Bergman. Bij De Sica blikt Scorsese eerst kort terug op diens carrière als matinee-idool (hij werd de Italiaanse Cary Grant genoemd in zijn jonge jaren), alvorens zijn meesterwerken ‘Ladri di Biciclette’ (1948) en ‘Umberto D.’ te bespreken. Van Visconti zien we fragmenten uit ‘Ossessione’ (1943), ‘La Terra Trema’ (1948) en ‘Senso’ (1954). Scorsese gaat voorts uitgebreid in op Antonioni’s ‘L’Avventura’ (1960) en ‘L’Eclisse’ (1962) en sluit spectaculair af met Fellini’s ‘La Dolce Vita’ (1960) en ‘8 ½’ (1963). Een puntje van kritiek zou kunnen zijn dat hij van de meeste titels de slotscène aanhaalt – zonder de spoiler aan te kondigen. In Scorseses voordeel spreekt dan weer dat dit geen spoilergevoelige films zijn. Bij een bespreking van Hitchcock zou het dodelijk zijn om de slotscènes prijs te geven, bij een bespreking van De Sica en Rossellini kan het eigenlijk geen kwaad.

Met ‘My Voyage to Italy’ heeft Scorsese een film gemaakt voor mensen zoals hij: cinefielen in hart en nieren die liefdevol en intens over hun passie kunnen praten. Door zijn aanpak sluit hij wellicht een doelgroep bij voorbaat uit: wie niet zoveel van films houdt als hij, of wellicht liever een ander soort film ziet, zou voortijdig kunnen afhaken bij dit oneindige lofdicht. Wie zijn liefde deelt, zal intens kunnen genieten van ‘My Voyage to Italy’. Scorsese benadert de films vanuit zijn emotie: hij heeft deze films gezien en ze maakten een verpletterende indruk op hem, nu hoopt hij dat jij als kijker ze ook gaat bekijken. Zijn enthousiasme werkt uitermate aanstekelijk op zijn collega-cinefielen. Voor fans van Scorsese en de Italiaanse meesters is deze liefdesbrief aan de cinema absoluut verplichte kost!

Patricia Smagge