Murder, My Sweet (1944)

Regie: Edward Dmytryk | 91 minuten | drama, thriller, misdaad | Acteurs: Dick Powell, Claire Trevor, Anne Shirley, Otto Kruger, Mike Mazurki, Miles Mander, Douglas Walton, Donald Douglas, Ralf Harolde, Esther Howard, Ernie Adams, Bernice Ahi, George Anderson, Jack Carr, Ralph Dunn, Sam Finn, Fred Graham, Bill Hamilton, Paul Hilton, John Indrisano, Daun Kennedy, Donald Kerr, Paul Phillips, Dewey Robinson, Shimen Ruskin, Larry Wheat

Hoe je het ook wendt of keert, 1944 was een fantastisch jaar voor schrijver Raymond Chandler en het filmgenre waar zijn werk zich het best voor leende, de film noir. In dat jaar werden twee films opgenomen waarin Chandlers bekendste creatie, privédetective Philip Marlowe, de hoofdrol speelt. De ene was ‘The Big Sleep’, een release van Warner Brothers met Humphrey Bogart in de hoofdrol (hoewel in 1944 opgenomen werd deze film pas in 1946 uitgebracht). Mede dankzij Bogart vergaarde deze film in de loop der jaren de status van klassieker. De andere film die dat jaar werd uitgebracht met Marlowe in de hoofdrol was een productie van RKO getiteld ‘Murder, My Sweet’, met Dick Powell in de rol van de doortastende detective. Dat de status van deze film veel bescheidener is dan die van ‘The Big Sleep’ heeft wellicht te maken met de keuze voor Powell. Op diens palmares prijkten voornamelijk vrolijke musicals als ’42nd Street’ (1933). Powell was echter vastbesloten aan te tonen dat hij meer in zijn mars had dan zingen en dansen en gooide het met ‘Murder, My Sweet’ ineens over een heel andere boeg. En eerlijk is eerlijk; hij doet als Philip Marlowe nauwelijks onder voor Humphrey Bogart.

Zoals welhaast een vereiste in het genre van de film noir, kent ook ‘Murder, My Sweet’ een bijzonder ingewikkelde structuur. Aan de basis lag Chandlers verhaal ‘Farewell, My Lovely’ (slechts een van de drie verfilmingen van de roman verscheen onder die titel). Wie ‘The Big Sleep’ heeft gezien zal de talloze kleurrijke nevenpersonages herkennen, evenals de wirwar aan intriges en verhaallijnen, die uiteindelijk allemaal naar dezelfde grande finale toewerken. Private eye Philip Marlowe (Dick Powell) krijgt op een avond bezoek van de imposante dommekracht Moose Malloy (Mike Mazurki). Hij heeft acht jaar lang in de gevangenis gezeten en nu hij vrij is wil hij maar één ding: terug naar zijn vriendinnetje Velma. Zij blijkt echter spoorloos en Moose hoopt dat Marlowe haar weet op te sporen. Niet veel later staat de louche Lindsay Marriott (Douglas Walton) bij de privédetective op de stoep. Of hij hem kan begeleiden bij een dubieuze transactie – voor het geval dat er iets gebeurt. Schoorvoetend gaat Marlowe akkoord. Zijn twijfel blijkt terecht te zijn geweest, aangezien Marriott het einde van de avond niet meer haalt en hij zelf bewusteloos wordt geslagen.

Marriott blijkt op pad te zijn gestuurd door de oudere Mr. Grayle (Miles Mander), een miljonair en verwoed verzamelaar van exclusieve juwelen die dieven betaalt om gestolen waar terug te halen. Grayle is getrouwd met de veel jongere Helen (Claire Trevor), die zich met alle plezier door haar echtgenoot laat decoreren met dure armbanden en kettingen. Deze dame draagt heel wat geheimen met zich mee, zoveel is duidelijk. Ook Grayles dochter Ann (Anne Shirley) heeft dat door en hoopt Marlowe op weg te kunnen helpen. Die moet zich echter eerst nog uit de klauwen van de mysterieuze schurk Jules Amthor (Otto Kruger) en zijn vriend, de kwakzalvende Dr. Sonderborg (Ralf Harolde) , weten te bevrijden…

Geheel volgens de traditie van de film noir wordt ‘Murder, My Sweet’ vertelt als één lange flashback, waarbij Marlowe terugkijkt op wat er gebeurd is. Zoals bij de meeste films uit het genre blinkt het verhaal niet uit in originaliteit. Sterker nog: dat de talloze intriges die zich maar op blijven stapelen uiteindelijk tot één conclusie leiden mag een wonder heten. Hetzelfde geldt voor de eindeloze reeks aan – zij het bijzonder kleurig gekenschetst – nevenpersonages, die lang niet allemaal even relevant blijken te zijn. Het houvast voor de kijker is dan ook de centrale figuur Philip Marlowe, die in vrijwel elke scène vertegenwoordigd is. Ronduit revolutionair voor die tijd is de droomsequentie, ongeveer halverwege de film. De kijker wordt meegenomen in de bizarre trip van de door Amthor en consorten gedrogeerde Marlowe. Niet zozeer de uitvoering van deze scène is bijzonder, maar wel het belang ervan. Powell heeft een heel andere benadering van Marlowe dan bijvoorbeeld Humphrey Bogart (en de meeste andere acteurs die de rol ooit speelden); hij geeft de privédetective iets menselijks en sympathieks mee. Hij stelt dezelfde doortastendheid tentoon als Bogart, maar doet dit met meer charme en humor. Voor een film noir is deze aanpak bijzonder verfrissend. Powell geeft de film een hart.

Van de overige acteurs vallen vooral Mazurki en Trevor op. De in Oekraïne geboren Mazurki is log, groot en heeft een kop waar alleen zijn moeder van zal hebben kunnen houden. Hij is daarmee geknipt voor de rol van simpele dommekracht en maakt het meeste van zijn vrij eendimensionale rol. Dat Claire Trevor kon acteren zal algemeen bekend zijn. Vooral met ‘Key Largo’ (1948) en ‘The High and the Mighty’ (1954) heeft ze een onuitwisbare indruk achtergelaten. Als de complexe en onbetrouwbare Helen Grayle zet ze een memorabel personage neer. Voor de oneliners – ook al zo’n aspect dat onlosmakelijke verbonden is met de film noir – moet je echter vooral bij Powell zijn (‘She was a charming middle-aged lady with a face like a bucket of mud. I gave her a drink. She was a gal who’d take a drink, if she had to knock you down to get the bottle’). Ook de contrasterende zwart-witcinematografie van Harry J. Wild (‘The Big Steal’, 1949) – voor wie het spel van schaduw en licht geen geheimen heeft – mag er zijn. De regie van Edward Dmytryk is bijzonder degelijk.

‘Murder, My Sweet’ heeft een mindere reputatie dan genregenoten als ‘The Big Sleep’ en ‘Double Indemnity’ (1944), waarschijnlijk doordat een Hollywoodlegende als Humphrey Bogart in de cast ontbreekt. De film voldoet echter ruimschoots aan alle eisen waaraan een film noir dient te voldoen, durft revolutionaire aspecten in te passen en heeft in Dick Powell een verrassend sterke hoofdrolspeler. De liefhebbers van kettingrokende private eyes in schimmige, claustrofobische bars, even verleidelijke als wispelturige femmes fatales en vlijmscherpe oneliners die nog lang rond blijven zingen, komen met het spannende en sfeervolle ‘Murder, My Sweet’ ruimschoots aan hun trekken. Dat de film op sommige fronten wat minder sterk uit de verf komt, mag de pret voor de liefhebber van de klassieke noir zeker niet drukken.

Patricia Smagge