Nederlandse Beeldhouwkunst tijdens de late Middeleeuwen (1951)

Regie: Bert Haanstra | 13 minuten | documentaire

Het is wel te begrijpen waarom deze documentaire tot de films behoorde waarvan Haanstra wenste dat deze niet langer in omloop zouden worden gebracht. De kijker krijgt hier net zo weinig informatie over het onderwerp als in Haanstra’s “documentaire” ‘God Shiva’ en de presentatie is net zo droog, en filmisch nog minder interessant, dan Haanstra’s eerste film ‘De Muiderkring herleeft’. En dan te bedenken dat ‘De Nederlandse Beeldhouwkunts tijdens de Late Middeleeuwen’ vlak na het briljante ‘Spiegel van Holland’ gemaakt is.

De verstokte fan van beeldhouwkunst, en in het bijzonder beeldjes uit de Gotische periode in Nederland, is vermoedelijk het enige type toeschouwer dat nog iets van interesse zal kunnen genereren voor datgene wat hier vertoond wordt. Verder zou het filmpje misschien nog op zijn plaats zijn op een lcd-scherm in musea, waar een toeschouwer gewoon op een willekeurige plek in kan vallen en puur even naar de elkaar afwisselende beeldjes van, nou ja, beeldjes kan kijken.

Want de film is niet meer dan dat. Een serie beeldjes, van religieuze aard, die vrijwel volledig ontdaan van commentaar aan de kijker wordt gepresenteerd. Het is onduidelijk wat het doel of de ambitie was van Haanstra tijdens het maken van de film, maar een verhelderend overzicht van de Nederlandse beeldhouwkunst tijdens de genoemde periode lijkt dit toch niet te zijn.

Het begin van de film is nog wel redelijk veelbelovend. De kijker krijgt beelden te zien van het Nederlandse, “technische” landschap van tegenwoordig (dat wil zeggen, de tijd waarin de documentaire gemaakt is), met shots van botenwerven en drukke stadsgezichten. Deze inleiding wordt gebruikt als contrast voor het Nederland uit de Middeleeuwen, toen alles een stuk rustiger was en kunst en cultuur beheerst werden door Christelijke invloeden.

Dit is het beginpunt voor de eigenlijke film, een collectie opnames van beeldjes uit de Gotische periode, welke in drie delen is opgesplitst en per deel heel summier wordt ingeleid door een commentaarstem die bijvoorbeeld stelt dat er verschillende Mariabeeldjes overgebleven zijn uit de vroeg-Gotische tijd. Deze beeldjes krijgt de kijker vervolgens te zien en dan is het op naar de volgende periode. Wederom een (erg) korte inleiding en dan weer een opeenvolging van beeldhouwwerkjes die in een kerk staan opgesteld. Over de werkjes zelf wordt helaas niets uitgelegd, wat erg welkom geweest zou zijn. Wat is er nu bijzonder aan deze specifieke beeldhouwkunst of aan zo’n individueel beeldje? Dat is wat de kijker wil weten en informatie waardoor de beeldjes tot leven kunnen komen en de film een meerwaarde kan bieden ten opzichte van een museumbezoek of het doorbladeren van een prentenboek.

Filmisch is er ook niet veel aanwezig om over naar huis te schrijven. Extreme close-ups laten wellicht zaken zien die een museumbezoeker normaal gesproken zou kunnen missen, en het uitzoomen op een beeldje is soms best “spannend” – je ziet pas later wat de gehele voorstelling van een beeldje is – maar op den duur gaan ook dergelijke shots vervelen. Pas wanneer de beeldenreeks achter de rug is en de kijker een overzichtsshot krijgt van kerken en straten, wordt het ineens weer filmisch interessant, net als in het begin van de film. Het blijft gissen hoe groot precies Haanstra’s rol in deze productie was, aangezien het een gezamenlijk project was met Hans Sibbelee – die in ieder geval wel specifiek verantwoordelijk was voor het (matige) scenario – maar het mag duidelijk zijn dat dit niet tot zijn beste werk behoort.

Bart Rietvink