Strange Circus – Kimyô na sâkasu (2005)

Regie: Sion Sono | 108 minuten | drama, fantasie, horror, thriller | Acteurs: Masumi Miyazaki, Issei Ishida, Hiroshi Oguchi, Tomorowo Taguchi, Rie Kuwana, Fujiko, Mai Takahashi, Madame Regine

Pervers, schrijnend, bombastisch, fascinerend, triest. Het zijn zomaar wat termen om ‘Strange Circus’, de film van duizendpoot Sion Sono (‘The Suicide Club’), te omschrijven. Aan het einde van de film weet je misschien niet precies hoe je deze filmische circusact moet typeren, maar vervelen doet de film in ieder geval niet. Als toeschouwer wordt je bovendien op verschillende manieren bij de les gehouden. Enerzijds door de ongemakkelijke sfeer van de film die de kijker nooit de mogelijkheid geeft comfortabel in zijn stoel te zakken, en anderzijds door de vele wisselingen van identiteiten, tijdslagen, en subjectieve vertellingen. Het is nooit duidelijk of je de verteller van een specifiek onderdeel van het verhaal op zijn of haar woord kunt geloven.

Het meisje Taeko verklaart in de opening van de film, wanneer ze in een circus als vrijwilligster het podium opkomt om haar hoofd onder de guillotine te leggen, dat ze haar hele leven al het gevoel had gehad omgeven te zijn door guillotines. En dit is precies de gewaarwording die de kijker heeft bij het kijken naar de film: alsof ieder moment het hakmes naar beneden kan vallen.

En dan gaat het nog niet eens over de zware thema’s van de verhalen op zich. ‘Strange Circus’ begint met het verhaal over Taeko en hoe ze herhaaldelijk door de rector verkracht werd en, vanuit een cellokoffer, moest toekijken hoe de leraar seks had met haar moeder. Het beginpunt van de schending van haar onschuld wordt expressief weergegeven door de decors. Het keerpunt vindt namelijk plaats wanneer ze op een dag bij de rector moet komen, waarbij de wandeltocht naar en van zijn kamer het (toekomstige) effect van het bezoek op het meisje verbeelden. Tijdens de wandeling naar de kamer toe zijn alle gangen en muren nog maagdelijk wit, echter bij haar terugkeer is alles bloedrood. Zelf krijgt ze bovendien nog een bloedneus wanneer ze zichzelf voor de spiegel bekijkt: haar onschuldige wezentje is voorgoed gebroken.

Nog een belangrijke opmerking van Taeko in de openingsvoice-over is dat ze “al ter dood veroordeeld was bij haar geboorte”. “Of”, en dit zal de hele verdere filmbeleving in het achterhoofd van de kijker blijven meespelen, “zij en haar moeder hebben van plaats gewisseld”. De rest van de film speelt namelijk met deze hypothese. Soms zien we het kind, maar is het “eigenlijk” de moeder die zich voordoet als haar dochter. En is de gehandicapte vrouw die we in de tweede akte van de film tegenkomen nu een willekeurige schrijfster of de dochter – of moeder – die met haar verleden in haar boek probeert te verwerken? En wie is die androgyne redactiemedewerker? De kijker wordt constant van flashback via hersenspinsel naar alternatieve werkelijkheid geslingerd, waarbij toch redelijk goed de heersende verhaallijn gevolgd kan worden en de personages interessant genoeg overkomen. En als kijker wil je toch precies weten, om met Morpheus uit ‘The Matrix’ te spreken, “hoe diep het konijnenhol gaat”.

‘Strange Circus’ mondt uit in een groteske voorstelling die de kijker verbijsterend achterlaat, maar toch een zekere bevrediging geeft over de uitkomst van de puzzel. Het is misschien geen rooskleurig einde, maar op zijn minst een die je niet snel zult vergeten. Wat ook over de film als geheel gezegd kan worden.

Bart Rietvink