The James Dean Story (1957)

Regie: Robert Altman, George W. George | 81 minuten | biografie, documentaire

Hoewel James Dean al ruim een halve eeuw dood is, leeft zijn mythe nog altijd voort. De kwetsbare, intense oogopslag van de voor eeuwig jonge acteur spreekt ook nu nog tot de verbeelding en dat is opmerkelijk voor iemand die maar drie speelfilms maakte. Dean had zelf niet half in de gaten welke massahysterie hij ontketende onder de jeugd, omdat tijdens zijn leven slechts een van zijn films – ‘East of Eden’ (1954) – in première was gegaan. Zijn tweede prent, ‘Rebel without a Cause’ (1955), zou een grote rol spelen in de beeldvorming rond zijn persoon. Dean zou een opstandige, grillige wildebras zijn waar geen land mee te bezeilen viel. Een moeilijke jongen. Dat hij in werkelijkheid een breekbare, onzekere man was die zich sinds het wegvallen van zijn moeder (toen hij negen was) bijzonder eenzaam en onbegrepen voelde, kwam eigenlijk pas later aan het licht, nadat er vele biografische boeken en films over hem waren verschenen.

Een van de eerste films die een blik werpt op de persoon achter de mythe is de documentaire ‘The James Dean Story’, die in 1957 verscheen. Dean was nog geen twee jaar dood en was nog altijd onmetelijk populair, vooral bij jongeren. Aan de insteek van dit biografische portret – dat gepresenteerd wordt als een lofprijzing en niets anders dan dat – is te merken dat de herinnering aan Dean nog ‘vers’ was. Er vallen weinig onvertogen woorden over de acteur. Dat komt waarschijnlijk mede doordat er nog niet veel studies naar de persoon Dean waren gedaan. Men kende hem nog niet zo goed. Regisseurs Robert Altman (voor wie dit een van zijn eerste films was) en George W. George halen hun informatie uit interessante hoek: ze laten mensen aan het woord die Dean persoonlijk gekend hebben. Aanvankelijk gaan we terug naar zijn jeugd in Fairmount, Indiana waar we kennismaken met zijn tante Ortense en oom Marcus, de mensen die hem vanaf zijn negende hebben opgevoed. Echt diep gaan de vragen die hen worden gesteld niet, maar het is aardig deze mensen zelf eens aan het woord te horen. Ook de oma en opa van James en andere dorpsbewoners komen aan het woord. We steken er alleen weinig van op.

Dat een kunstzinnige, intellectuele jongen als Dean niet eeuwig in het kneuterige Fairmount zou blijven, was te verwachten. Toch bleef het dorpje altijd een belangrijke rol spelen in zijn leven. Als hij zich wilde terugtrekken, ging hij erheen. Even rust, even afstand nemen van het hectische leven in eerst New York en later Los Angeles. Altman en George kleuren hun van zichzelf vrij grauwe film in door gebruik te maken van een voor die tijd revolutionaire methode, ‘photo motion’. In feite betekent het niets meer dan op een speelse manier een verhaal vertellen door middel van foto’s, een techniek die het verwende eenentwintigste-eeuwse filmpubliek weinig meer zal doen. Maar wie het in de tijd kan plaatsen snapt welke impact deze aanpak had. Ook toen was Altman dus al vooruitstrevend bezig. Deans latere jaren worden vormgegeven via interviews met kennissen, enkele schaarse vrienden en vriendinnen en zijn eerste acteercoach Adeline Nall. Deze gesprekken geven al wat meer inzicht in wie Dean nou werkelijk was, maar nog steeds blijft het allemaal erg aan de oppervlakte.

Twee fragmenten zijn echter meer dan de moeite waard. Allereerst een zeldzaam geluidsfragment van Dean op bezoek bij zijn oom en tante in Fairmount. Hij vertelt hen over zijn eerste grote filmrol in Hollywood – als Cal Trask in ‘East of Eden’. Het komt hem ter ore dat zijn eigen betovergrootvader Cal Dean heette en is direct geïntrigeerd door die toevalligheid. De opnamen zijn door Dean zelf gemaakt, wat het een extra bijzonder tintje geeft. Het tweede opmerkelijke fragment zit helemaal aan het einde van de film. Het is een geschrapte scène uit ‘East of Eden’, met Dean op zijn intrigerendst. Grootste minpunt aan de film is de vreselijke voice-over van Martin Gable, die de subtiliteit mist die een biografie over de breekbare Dean absoluut nodig heeft. Marlon Brando, Deans grote voorbeeld, was gevraagd maar – stug en dwars als altijd – sloeg hij het aanbod af. Al valt niet alles af te schuiven op Gable. Het grootste probleem zit hem misschien juist wel in het script van Stewart Stern, waarin Dean wordt gebracht als een man van goddelijke proporties. Ook de soms hoogdravende, quasipoëtische mijmeringen zijn bijzonder over the top (‘Success was nothing more than the concealing leaf which covered the tree of his loneliness…’).

‘The James Dean Story’ draaft bij vlagen door in zijn verering van James Dean. De bescheiden Dean zou er nog meer verlegen van zijn geworden dan hij al was! Je krijgt het idee dat de film meer vertelt over het effect dat de acteur had op mensen – zowel de fans als de filmmakers – dan over Dean zelf. Als excuus kan worden aangehaald dat het overlijden van Dean nog vers in het geheugen lag en mensen wellicht nog niet in staat waren om nuchter en met een heldere blik op zijn leven terug te kijken. Als cinematografisch curiosum is ‘The James Dean Story’ zeker interessant, maar over de persoon James Dean kom je nauwelijks meer te weten dan je als fan al lang en breed wist.

Patricia Smagge