The Lodger – The Lodger: A Story of the London Fog (1927)

Regie: Alfred Hitchcock | 70 minuten | drama, thriller, romantiek, misdaad | Acteurs: Marie Ault, Arthur Chesney, June Tripp, Malcolm Keen, Ivor Novello, Reginald Gardiner, Eve Gray, Alfred Hitchcock

Iedereen moet ergens beginnen. Zo ook “master of suspense” Alfred Hitchcock. ‘The Lodger’ is officieel zijn derde film, maar zijn eerste thriller en de eerste film, ook volgens de regisseur zelf, die duidelijk zijn stempel draagt. De film is gemaakt vlak na de terugkeer van de filmmaker uit Duitsland, waar hij kennismaakte met grote Duitse filmers en sterk beïnvloed werd door het expressionisme van films als ‘Das Kabinett des Dr. Caligari’ van Robert Wiene, en ‘Nosferatu’ van F.W. Murnau. De invloeden van deze meesters van de “stille” cinema zijn goed terug te zien in ‘The Lodger’. Daarnaast is het zeer interessant om de eerste kenmerken van Hitch al tegen te komen in deze stille film, gebaseerd op het verhaal van Jack the Ripper zoals verwerkt in de roman van Marie Belloc Lowndes.

Het is wellicht een eye-opener voor kijkers, dat de man van audiovisuele hoogstandjes als ‘Psycho’, ‘Vertigo’, en ‘Rear Window’, ook kort heeft gewerkt op het terrein van de stille film. In ‘The Lodger’ doet hij dit zeker niet onverdienstelijk, en het zou interessant geweest zijn om te kunnen zien hoe groot hij binnen deze discipline zou zijn geworden, als de geluidsfilm niet (zo snel) zijn intrede had gedaan. Wellicht dat hij dan in één adem met groten als Murnau, Lang, Eisenstein, en Griffith zou worden genoemd.

In ‘The Lodger’ flirt Hitchcock met stijlelementen van het Duitse expressionisme, zoals prominente schaduwen, expressief kleurgebruik, en dik aangezette make-up (met name de zwarte kringen rond de ogen van de titelfiguur). In zijn introductie van de huurder – en potentiële schurk – lijkt hij zelfs direct te verwijzen naar het legendarische horrorfiguur Nosferatu. Zoals de huurder mysterieus in de deuropening staat, met zijn magere lijf, en zijn gezicht half in een sjaal gewikkeld, waar zijn priemende ogen zenuwachtig bovenuit steken, doet hij erg denken aan deze Dracula-figuur uit Murnaus film uit 1922.

Maar ook verschillende, inmiddels bekende verhaal- en stijlelementen van de regisseur zijn terug te vinden in de film. Zoals Hitchocks voorliefde voor een blonde heldin. June Tripp moest zich in deze film op verzoek van de filmmaker een blond kapsel aanmeten, en het vormt zelfs een belangrijk plotelement in het verhaal – de moordenaar heeft zelf (ook) een voorkeur voor blonde vrouwen bij de keuze van zijn slachtoffers. Verder kan gesteld worden dat de moordenaar zelf hier als een zogenaamde “McGuffin” – een betekenisloos object in een film dat slechts bedoeld is om de plot en personages voort te drijven – aangezien zijn identiteit hier uiteindelijk geen belang heeft en het eigenlijk om andere zaken gaat.

Toch zou de aanwezigheid van dit typische Hitchcock-element voor een deel toeval kunnen zijn, net als de focus op een goed, ten onrechte van een misdaad beschuldigd personage dat de politie en sociale gemeenschap moet ontvluchten en aan hen zijn onschuld moet zien te bewijzen. Want waar de film makkelijke antwoorden geeft, bleef het hoofdpersonage in het boek een ambigue figuur ten aanzien van de schuldvraag. Toen Hitchcock echter matinee-idool Ivor Novello castte, mocht hij zijn sterstatus niet teveel aantasten en was hij genoodzaakt iets af te wijken van het boek. Het maakt de film wat melodramatischer en zoeter in de laatste acte, maar doet voor de rest weinig afbreuk aan de leuke karakteriseringen en het expressieve acteerwerk van Novello, die zijn personage lekker dik aanzet, wat ook eigenlijk de enige manier is om dit mysterieus bedoelde figuur te spelen.

De film zal hoe dan ook weinig verrassingen bieden in zijn plot. Er zijn namelijk weinig verdachten en eigenlijk liggen beide mogelijke uitkomsten – hoewel tegengesteld – voor de hand. De aantrekkingskracht van de film zit hem vooral in de verschillende gedragingen van de personages. Wat doet de huurder om de verdenking van zich af te wenden? Zal Daisy ooit bang voor hem worden, of maakt liefde blind? En wanneer zal de achterdochtige agent en vriend van Daisy toeslaan? En, ook interessant: hoe gaat de gemeenschap in zijn geheel om met het nieuws van de rondzwervende killer? Hoeveel paranoia is er in de stad?

Hitchcock toont hier al zijn talent voor het opbouwen van spanning, wat gezien het gebrekkige plot geen slechte prestatie is. Door middel van close-ups van schreeuwende of verschrikte gezichten, dynamische steeds sneller verlopende parallelmontages, blauw getinte en in mist gehulde straten, weet de regisseur de kijker toch voortdurend geboeid te houden. Ook heeft Hitch enkele visuele vondsten om geluid te simuleren en spanning op te wekken. Zo heeft hij letterlijk een glazen plafond/vloer gemaakt in de kamer van de huurder, zodat er op een visuele manier gecommuniceerd kan worden dat de man voortdurend heen en weer aan het lopen is en de ouders van Daisy – naar dit plafond kijkend – onrustig worden van dit geluid. Voeg hier de door deze voetstappen licht heen en weer slingerende plafondlamp aan toe, en het idee is overgebracht.

‘The Lodger’ is niet de hele speelduur even meeslepend. De sullige agent en zijn gesprekjes met de vader zijn wat oninteressant, de muziek niet altijd even toepasselijk, en het einde is wel erg rooskleurig, maar de film blijft toch verrassend goed overeind door – onder meer – de kundige montage van de meester en leuke hoofdrollen van Tripp en Novello. ‘The Lodger’ is als film op zich redelijk vermakelijk, maar als historisch document absoluut onmisbaar: het is de geboorte van Hitchcock.

Bart Rietvink