The Phantom from 10,000 Leagues (1955)

Regie: Dan Milner | 80 minuten | horror, science fiction | Acteurs: Kent Taylor, Cathy Downs, Michael Whalen, Helene Stanton, Philip Pine, Rodney Bell, Vivi Janiss, Michael Garth, Pierce Lyden

Deze ‘The Phantom from 10,000 Leagues’ dateert uit de jaren 50 van de twintigste eeuw. In deze periode kwam met name in Amerikaanse horror/science fictionfilms veelal de angst voor het communisme en het atomaire tijdperk tot uitdrukking. In deze film krijgen we, zoals de veelzeggende titel doet vermoeden, te maken met een spookachtig creatuur dat op de bodem van de zeebodem huist. Hiervan worden we in de openingsscène getuige als het zeemonster een visser tot zijn slachtoffer maakt. Daarna maken we kennis met inspecteur William Grant die op onderzoek gaat naar aanleiding van de aan strand gespoelde lijken. Het ligt voor de hand dat het monster een prominente rol zal spelen. Maar dat pakt anders uit. Wat al snel opvalt is dat het zeegedrocht vooral op de achtergrond blijft. In plaats daarvan richt het verhaal zich langdurig op de perikelen die zich tussen de bewoners en bezoekers van de omgeving afspelen.

En het zijn nogal wat personen die voorbijkomen. Een gefrustreerde en zich miskend voelde professor, diens dochter die een amoureus doelwit wordt, zijn assistent die bij voorkeur met een harpoengeweer op stap is en zijn bemoeizuchtige secretaresse en een roddelende en verdenkingen spuiende schoonmaker. Dan is er een oceanograaf die met een dubbele identiteit en bedoelingen blijkt rond te lopen en komen er nog een paar vage en spionerende figuren op de proppen. Nogal wat personages dus die in dit verhaal worden betrokken. Bij de ontwikkelingen die voorbijkomen lijken deze er niet allemaal toe te doen, zowel bij het uitvoeren van onderzoeken naar het zeemonster en de radioactieve rots als bij het uitvoeren van hun eigen al dan niet snode plannen. Temeer daar verschillende personages schijnbaar eindeloos in de rondte lopen en tussendoor al te vaak de zee op roeien zonder dat er echter intussen schot in het verhaal komt. Naast het vele heen en weer geloop is er veel, erg veel en voortdurend gepraat aanwezig, met herhaaldelijk twijfelachtige of onbelangrijke dialogen. Met wat randverschijnselen als de frustraties van de zich miskend voelende professor, wat onvermijdelijk opduikende liefdesperikelen, de verdenkingen die bij en tegen deze en gene rijzen en wat gevonden slachtoffers moet de kijker de aandacht zien vast te houden. Maar het zijn zaken die niet al te boeiend zijn, maar blijven voortkabbelen en herhaaldelijk niet veel of niets toevoegen. In hun herhaaldelijke traag- en onbelangrijkheid levert het weinig tot geen spanning op. Reden dan ook dat na verloop van tijd de verveling dan ook zal toeslaan en het moeilijk wordt de aandacht erbij te houden.

Ook omdat er, naast te weinig spanning, in dit verhaal van horror weinig sprake is. Aan de verwachtingen die door zowel de titel als de openinsgsscène worden gewekt, wordt bepaald geen recht gedaan. De verschijningen van het zeemonster laten lang op zich wachten en zijn vrij spaarzaam. Ze zijn ook niet al teveel tot de verbeelding sprekend wanneer diverse duikers moeiteloos aan het monster kunnen ontsnappen, het monster uitblinkt door traag en inactief gedrag en meestentijds blijkbaar toch niet veel meer doet dan maar wat op de in tegenstelling tot de titel ondiepe zeebodem rondhangen. Daarnaast is zijn verschijning ook niet bijster schrikwekkend. Op zich is het grotesk genoeg vormgegeven, maar ook dusdanig overtrokken en tegelijkertijd van een een dusdanig ‘rubber suit’ gehalte dat het eerder op de lachspieren werkt dan dat het ook maar enig afgrijzen oproept of engheid uitstraalt. En de close-ups van de zich openende en weer sluitende kaken met de meerdere bovenmatig overgroeide snijtanden van het zeemonster kunnen daar ook niet veel aan veranderen.

Verder vallen er gaten in het verhaal op, worden er diverse vragen opgeroepen door de twijfelachtigheden die voorbijkomen en springen ook de goedkope decors in het oog. Technisch is er aangaande de montage en het statisch gebruik van de camera ook wel wat voor verbetering vatbaar. ‘The Phantom from 10,000 Leagues’ adem in zijn totaliteit de sfeer uit van een B-film met een overduidelijk low-budget. Op zich hoeft dit geen bezwaar te zijn, er zijn B- of C-films genoeg waarin er nog heel wat van wordt gemaakt en geslaagd (genoeg) zijn, maar hier is er al met al niet veel positiefs te bespeuren. Ook van de charme die er van kwalitatief niet al te hoogstaande B-films toch uit kan gaan is hier niet veel te merken. Het acteerwerk kan er ook niet veel verandering in brengen. Door de langdradigheid van de film zal identificatie en medeleven ver te zoeken zijn en hoewel voor een film als dit het werk van de castleden meestentijds degelijk of afdoende genoeg is komt het vaak genoeg ook houterig over. Het wordt soms ook niet al te natuurlijk of geloofwaardig vormgegeven. Als meest sprekende en onbedoeld lachwekkende voorbeelden zijn wanneer inspecteur Grant volkomen onnodig zijn pistool trekt en er onder de neus van zijn gesprekspartner mee heen en weer zwaait en de met een harpoengeweer rondlopende laboratoriumassistent die steeds weer mis schiet maar als de ontwikkelingen in het verhaal het eisen opeens een volleerd scherpschutter blijkt te zijn.

Geen al te hoogstaand horror/scifiwerkje dus, deze ‘The Pantom from 10,000 Leagues’. Met de tekortkomingen die zijn te bespeuren en de gebruikelijke maar weinig toevoegende afsluitende morele boodschap zal het dan ook niet als een van de beste horror/scifi produkties uit de jaren 50 in het geheugen blijven hangen. Voor de liefhebbers van de beide genres is er dan geen reden om er al teveel wakker van te liggen als het wordt gemist.

Frans Buitendijk