Viva Cuba Libre: Rap Is War (2013)

Regie: Jesse Acevedo | 78 minuten | documentaire

Er woedt een nieuwe revolutie door de straten van Cuba, en de jonge volgelingen die dit keer voor verandering strijden, zijn gedwongen tot een onzeker leven in de marge. Dat toont de strijdbare documentaire ‘Viva Cuba Libre: Rap Is War’ van de in Mexico geboren en in Los Angeles werkzame Jesse Acevedo. Onderwerp van zijn film is de populaire rapgroep Los Aldeanos (‘de dorpelingen’, omdat Cuba naar eigen zeggen eigenlijk een groot dorp is), bestaande uit Bian ‘El B’ en Aldo, twee jonge artiesten die hun muziek gebruiken om op te roepen tot veranderingen en de misstanden van het huidige Cubaanse regime in keiharde taal aan te kaarten. Het is een understatement te stellen dat dit hen niet in dank wordt afgenomen. Hun muziek wordt op geen enkele officiële radiozender gedraaid, ze worden nooit als hoofdact geboekt en treden enkel op als een sympathiserende of bevriende boeker ze de kans gunt een nummertje te spelen. Vaak genoeg wordt zelfs dat voortijdig opgebroken door de repressieve politie. Hun albums branden en verspreiden de jongens zelf, bij gebrek aan andere kanalen, en weten zo vele duizenden Cubanen te bereiken. Bij een enkel gerucht over een optreden van de twee, stromen de straten vol jonge Cubanen, opgewonden om een optreden van Los Aldeanos mee te maken. De partijkritische teksten worden uit volle borst meegezongen, maar voor de camera van de documentairemakers kiezen de jongens en meisjes hun woorden zeer zorgvuldig. Angst en wantrouwen zitten diep geworteld in de hedendaagse Cubaanse maatschappij.

Hiphop als wapen tegen de gevestigde orde is geen nieuw verhaal natuurlijk, en het underground-karakter van de groep versterkt ook zeker de waarde van de muziek, maar het wordt hoe langer hoe duidelijker dat hier meer aan de hand is. Parallel aan het portret van de twee muzikanten loopt het trieste verhaal van de familie Cruz, verteld door een ontroostbare en doodsbange moeder, die haar twee zoons in de gevangenis heeft zien verdwijnen nadat ze opgepakt werden omdat ze op hun veranda luisterden naar de muziek van Los Aldeanos. Veel indruk maakt ook het bezoek aan een anonieme sloppenwijk, aan het zicht onttrokken door een nette dorpsfaçade, waarachter een ellendig hoopje ‘huizen’ verspreid ligt op een heuvel. De bewoners zeggen geen keus te hebben, hier zijn ze neergezet en hier zullen ze blijven. Minder indrukwekkend is bijvoorbeeld de zijdelings vertelde verhaallijn van de zwangere vriendin van Bian, dit voegt weinig toe behalve dat het toewerkt naar de enigszins voor de hand liggende conclusie: de jongens hopen dat hun kinderen een vrijer leven tegemoet gaan en in alle overtuiging hun dromen kunnen najagen. Niet in de film te zien: Los Aldeanos hebben al meerdere keren in het buitenland opgetreden, waaronder in Miami, waar een grote Cubaanse gemeenschap leeft. Dat de regering dit toelaat is goed nieuws, waarom de documentaire dit niet vertelt, is onduidelijk.

En toch, gezien de beperkte middelen waarmee de regisseur en zijn anonieme cameraman deze documentaire moesten maken, in combinatie met de dreiging opgepakt te worden, of geordonneerd het filmen af te breken, is dit een film die gezien moet worden, al is het maar om weer eens met de neus op de Cubaanse feiten gedrukt te worden en de stem van de hoopvolle jonge generatie gehoord te zien.

Ruby Sanders