10 Little Indians (1965)
Regie: George Pollock | 91 minuten | misdaad, thriller | Acteurs: Hugh O’Brien, Shirley Eaton, Fabian, Leo Genn, Stanley Holloway, Wilfrid Hyde-White, Daliah Lavi, Dennis Price, Marianne Hoppe, Mario Adorf
‘Een kunstenaar in de misdaad’ noemt de moordenaar zichzelf in Agatha Christies misdaadroman ‘And Then There Were None’ uit 1939. ‘Het was mijn ambitie om een moordmysterie te ontwerpen dat niemand kon oplossen’, schrijft hij in de epiloog van het boek. ‘Maar geen kunstenaar, besef ik nu, leeft bij kunst alleen. Er is een natuurlijke hang naar erkenning die niet te weerstaan is.’ Het is een citaat dat niet alleen een kijkje geeft in de geest van iemand die de perfecte misdaad pleegt, maar dat ook raakt aan de kern van Christies schrijverschap. De Queen of Crime specialiseerde zich in puzzeldetectives die iedere lezer op een dwaalspoor moesten zetten. Vele van haar boeken werden verfilmd, sommige zelfs frequent. ‘And Then There Were None’ werd voor het eerst op het witte doek vertoont in 1945. Twintig jaar later vond regisseur George Pollock het nodig nóg een versie te maken, ditmaal onder de titel ’10 Little Indians’, naar het naargeestige kinderrijmpje dat in de film wordt verteld.
Zitten de tien slachtoffers in het verhaal nog vast op een onbewoond eiland, in ’10 Little Indians’ is de locatie een luxueuze villa op een hoge bergtop in de Oostenrijkse Alpen, slechts te bereiken met een stoeltjeslift. Een plek waar je zo een, twee, drie niet vandaan kunt komen dus. Tien mensen, die elkaar niet kennen, hebben allen een persoonlijke uitnodiging ontvangen van de mysterieuze meneer U.N. Owen. Geen van allen heeft hem ooit gezien. Wachtende op hun gastheer in de lobby, klinkt opeens de stem van deze meneer Owen – afgespeeld via een bandrecorder (de stem is van acteur Christopher Lee). Hij weet van elk van de tien gasten dat ze iets vreselijks op hun kerfstok hebben en maakt dat bekend aan de anderen. Aanvankelijk ontkent iedereen zijn misdaden, maar zodra de gasten aan de anderen toegeven dat ze iets vreselijks op hun geweten hebben, vinden ze een voor een op mysterieuze wijze de dood. En aangezien niemand na een ongeluk met de stoeltjeslift de villa in of uit kan, moet de dader wel een van de overgebleven gasten zijn…
Regisseur George Pollock werkte eerder met het magische materiaal van Agatha Christie toen hij begin jaren zestig een viertal ‘Miss Marple’-verhalen verfilmde. Hij werd door producer Harry Alan Towers (die later nog twee versies van ’10 Little Indians’ produceerde, in 1974 en 1989) gevraagd mee te werken aan het project. Beiden zijn verzot op het verhaal en vertrouwen geheel op de vertelkracht van Christie. Ze hebben natuurlijk gelijk dat het verhaal op zich een heel sterke factor is, maar er had ook wel wat meer aandacht uit mogen gaan naar regie en productie. Zeker vergeleken bij de 1945-versie van René Clair oogt ’10 Little Indians’ wat sober en gemakzuchtig en dient deze vooral het script. Het enige dat er echt uitspringt is de whodunit-break, tegen het einde van de film. In de stijl van William Castle – regisseur en producent van tweederangs horrorfilms die bekend stond om zijn gimmicks – krijgt de kijker een ‘break’ van twee minuten om te bepalen wie de dader is. In vogelvlucht passeren alle moorden en andere belangrijke momenten nogmaals de revue. Het is een welkome en grappige pauze in deze film, die zichzelf af en toe wat al te serieus neemt.
En dan is er nog de casting. Het is een bont gezelschap mensen van allerlei pluimage, precies zoals het script dat voorschrijft. De acteurs waren in de jaren zestig ongetwijfeld ontzettend beroemd, maar nu zeggen hun namen ons niet veel meer. Dat maakt natuurlijk niets uit zolang het acteerwerk maar goed is. En dat is helaas niet bij allemaal het geval. De oudere generatie voldoet naar behoren. Wilfrid Hyde-White, Stanley Holloway (die een jaar eerder samen schitterden in ‘My Fair Lady’) en Dennis Price (‘Kind Hearts and Coronets’) overtuigen in hun rollen. De jongere lichting staat echter regelmatig te schutteren. Fabian, een tieneridool uit de jaren vijftig en zestig, is zo tergend slecht dat je bijna blij bent dat hij het eerste dood gaat. Daliah Lavi zet haar rol wel erg dik aan en Shirley Eaton (de gouden dame in ‘Goldfinger’) mag dan beeldschoon zijn, ze acteert bijzonder houterig. Uitgerekend zij en Hugh O’Brien (voornamelijk bekend van westerns) krijgen – vooral vanwege hun opbloeiende verliefdheid – veruit de meeste screentime. Een ongelukkige keuze als je bedenkt dat er veel betere acteurs voorhanden waren.
Desondanks is ’10 Little Indians’ wel de moeite waard. Niet als eerste kennismaking met het alom bekende verhaal. Daarvoor kan beter de versie uit 1945 van René Clair worden opgezocht. Maar als simpel vermaak voldoet de film prima. En dat is toch vooral te danken aan Agatha Christie. Want wat is het toch heerlijk te weten wat je te wachten staat en vervolgens tóch verrast te worden.
Patricia Smagge