À bout de souffle (1960)
Regie: Jean-Luc Godard | 85 minuten | actie, misdaad | Acteurs: Jean-Paul Belmondo, Jean Seberg, Danielle Boulanger, Jean-Pierre Melville, Henri Jaques Huet, Van Doude, Claude Mansard, Jean-Luc Godard
Er wordt wel eens door boze tongen beweerd dat alle filmcritici gefrustreerde theoretici zijn, die alleen maar over film schrijven omdat ze er niet in geslaagd zijn zelf succesvolle filmmakers te worden. Welke waarheid er ook in deze theorie zit, het kan in ieder geval niet (meer) over filmlegende Jean-Luc Godard beweerd worden, die zowel een belangrijke criticus als een enorm invloedrijke en baanbrekende filmmaker was. Zijn eerste project en meteen zijn grootste wapenfeit – als het ware zíjn ‘Citizen Kane’ – was ‘À bout de souffle’, een film die brak met tradities op het gebied van montage en camerawerk en hiermee de filmtaal drastisch veranderde. Filmmakers overal ter wereld raakten bevrijd door Godards spontane stijl, wat hen soms direct inspireerde, bijvoorbeeld in het geval van Arthur Penns ‘Bonnie & Clyde’, of hen aanmoedigde hun eigen stijl te ontwikkelen, zoals William Friedkin (‘The Exorcist’, ‘The French Connection’) aangeeft in een documentaire op de blu-ray-uitgave van de film. ‘À bout de souffle’ is één van de grootste, meest exemplarische films van de Nouvelle Vague-stroming en een fenomeen op zich. Daarbij is het een film die zelfs in de eenentwintigste eeuw – met zijn vlotte, losse stijl en hippe sfeer – nog fris en intrigerend is.
Jean-Luc Godard was, voor hij als regisseur wereldberoemd werd met ‘À bout de souffle’, criticus bij het in 1951 opgerichte, toonaangevende Franse filmmagazine ‘Cahiers du Cinéma’. Samen met vermaarde collega’s als François Truffaut, Claude Chabrol, Jacques Rivette, en Eric Rohmer (later ook filmmakers), kantte hij zich fel tegen de ouderwetse, traditionele Franse cinéma, spottend de “cinéma de papa” genoemd. In Godards speelfilmdebuut geeft hij een leuke knipoog naar dit gegeven wanneer hoofdpersoon Michel Poiccard op straat benaderd wordt door een meisje dat aan hem een exemplaar van “Cahiers du Cinéma” wil verkopen. “U heeft vast niets tegen de jeugd?” vraagt de jongedame terwijl ze hem het tijdschrift toont. “Jawel, ik hou meer van ouderen.” antwoordt Michel, weglopend. Waarop zij hem vol ongeloof nakijkt.
Michel Poiccard dweept juist met oude gevestigde Amerikaanse helden als Marlon Brando en Humphrey Bogart. Van deze laatste acteur heeft hij de gewoonte overgenomen om met zijn duim over zijn lippen te wrijven, en in één scène blijft hij zelfs een tijd lang bewonderend naar een foto van “Bogey” kijken, die in een vitrine van een bioscoop hangt. Michel, een debuterende Jean-Paul Belmondo, is zo ongeveer de personificatie van “coolheid” – en wil dit ook zijn – met zijn hoed, zonnebril, en voortdurende sigaret in zijn mond. Ook zijn quasi-onverschillige houding jegens alles en iedereen (behalve Patricia) en (klein) criminele gedrag schreeuwen “anarchisme”. Maar hoewel Michel op het eerste gezicht geen warm of open personage lijkt te zijn, heeft de film wel degelijk een hart en een flinke dosis charme. Dit komt niet in de laatste plaats door zijn tegenspeelster Jean Seberg, die door haar jongensachtige coupe en soms speelse gedrag heel toegankelijk overkomt, ondanks de schijnbare onbereikbaarheid van haar klassieke schoonheid. Het is onmogelijk om je ogen van haar af te wenden. Ze is er om bewonderd en doorgrond te worden en het is niet moeilijk om te zien waarom Michel een warm plekje in zijn hart voor hem heeft.
Destijds moet ‘À bout de souffle’ ronduit vervreemdend zijn geweest voor het publiek, dat gewend was aan continuïteitsmontage, stabiel camerawerk en een vastomlijnd, gestructureerd script. Jean-Luc Godard gooide dit alles omver met zijn losse verhaal (in de kern gebaseerd op een nieuwsbericht, aangereikt door collega François Truffaut), vaak geïmproviseerde dialoog, verwijzingen naar film(iconen) en cultuur, en de bizarre jump cuts en (louter) handheld camerawerk. Toch is het op zijn eigen manier een organisch geheel, een logische symfonie van beeld en geluid. Het is een fascinerend over-en-weer spel tussen twee (bijna-)geliefden, en een leuke pastiche van denkbeelden, theorieën en cultuurelementen. En losse scènes en momenten die niet veel met het centrale verhaal van doen lijken te hebben, bezorgen de film juist zijn eigen identiteit.
Tegenwoordig zijn we heel wat gewend en zijn snelle cuts (in videoclips en actiefilms) aan de orde van de dag, maar toch verbaast en prikkelt de film nog steeds. Personages die in gesprek zijn en in het volgende shot zich ineens heel ergens anders bevinden ten opzichte van elkaar, of een aanrijding waarvan je alleen het begin en het gevolg ziet. Maar één van de meest vreemde cuts is waarschijnlijk de cruciale moordscène waarbij Michel van achteren benaderd wordt door een motoragent terwijl hij zelf iets uit de auto aan het pakken is, en zich het volgende moment juist achter de agent lijkt te bevinden en hem neerschiet. Het zijn boeiende momenten die de kijker alert houden en hem (soms) laten gissen naar de precieze toedracht. Interessant is dat deze “stijl” uit nood geboren was. De film was namelijk te lang en moest dus ingekort worden. Maar Godard wilde geen afstand doen van geliefde scènes en verhaalelementen en besloot toen dus maar om “overtollige” overgangen binnen de scènes te verwijderen, met het vluchtige, “jazzy” karakter van de film tot gevolg. De hippe jazz-soundtrack is dan ook de enige juiste keuze en de perfecte muzikale aanvulling op de beelden.
Ondanks de snelle, soms vreemde cuts is de film niet abstract of onbegrijpelijk geworden. Er zit gewoon een rechtlijnig verhaal in, over twee geliefden die niet tot echt contact komen en een (kleine) crimineel die een droom heeft om gelukkig te worden in Rome. En hoewel het verhaal uiteindelijk ondergeschikt is aan de stijl en er enkele verhaalelementen – soms belangrijke, zoals Patricia’s zwangerschap of haar plotselinge aangifte van Michel bij de politie – onbevredigend (of niet) worden uitgewerkt, bevat de film enkele prachtige scènes met de twee hoofdpersonages in gevoelige interactie. Met name de sequentie in de slaapkamer van Patricia heeft een bijna aandoenlijke en melancholische sfeer, waarbij je daadwerkelijk een band krijgt met de personages en hoopt dat ze gelukkig worden in het leven. Bij voorkeur met elkaar. Ook al had de film op inhoudelijk vlak dus wel degelijk beter kunnen – en moeten – overtuigen, ‘À bout de souffle’ heeft zeker dramatische waarde, naast zijn algemeen geaccepteerde waarde als modern kunstwerk. Er is, kortom, geen enkele reden om deze film aan je voorbij te laten gaan. ‘À bout de souffle’ was, en is nog steeds een genot op filmgebied.
Bart Rietvink
Waardering: 4.5