Body and Soul (1947)

Regie: Roberto Rossen | 104 minuten | drama, sport | Acteurs: John Garfield, Lilli Palmer, Hazel Brooks, Anne Revere, William Conrad, Joseph Pevney, Lloyd Gough, Canada Lee, Art Smith, James Burke, Virginia Gregg, Peter Virgo, Joe Devlin, Shimen Ruskin

De onafhankelijke productie ‘Body and Soul’ uit 1947 van Robert Rossen verhaalt over de opkomst en ondergang van bokser Charley Davis. Nou ja ondergang… het blijft natuurlijk een film uit de tijd van de happy end, zo een grimmige teloorgang van de hoofdrolspeler à la ‘Raging Bull’ (1980) hoeven we natuurlijk niet te verwachten. De vergelijking met Martin Scorcese’s boksklassieker ‘Raging Bull’ is bepaald niet willekeurig, ‘Body and Soul’ diende als grote voorbeeld voor deze film over de opkomst en ondergang van bokser Jake LaMotta. Bokskampioenen komen op en gaan tenslotte weer grondig ten onder, en soms is dat gewoon hun eigen schuld. Het kampioenschap gaat gepaard met zo’n misbruik van alles dat denkbaar is, dat de kampioenen het leventje vol van vrouwen, drank, drugs en een heleboel nepvrienden niet lang volhouden. Waarom trainen als je lol kan hebben? En dan plotseling blijkt de volgende uitdager toch wat meer bij de dag te zijn.

Voor een schitterende documentaire over dit onderwerp, zie ‘Tyson’ (2008) over Mike Tyson die ooit het monster van de jaren tachtig en negentig was en plotseling eigenlijk een lief klein mannetje blijkt te zijn die zo aandoenlijk is dat je hem onmiddellijk in je hart sluit. Vergeet dat hij ooit oren afbeet van zijn tegenstanders, the devil made him do it, hij heeft nu het licht gezien. Jake LaMotta in ‘Raging Bull’ is ook zo’n hufter, briljant in de ring, klootzak in zijn persoonlijk leven. Zo erg is het allemaal nog niet met Charley Davis, gespeeld door John Garfield die hier toch eigenlijk een klassieke Amerikaanse held neerzet: niet de slimste van zijn klas maar wel goudeerlijk, hij doet wel eens wat fout maar hij bedoelt het goed.

De Amerikaanse cinema van de jaren veertig en vijftig was niet zo rauw als die van de jaren zeventig en tachtig. Maar ‘Body and Soul’ weet toch indruk te maken met zijn kijkje in de nare wereld van wedstrijdorganisatoren die hun gecontracteerde boksers als slachtvee door de ring jagen. Charleys moeder en vriendin zijn dan wel stereotype geïdealiseerde vrouwen, de andere karakters zijn realistische hufters die geen blad voor de mond nemen. Niet eens zo verwonderlijk dat in het paranoïde Amerika van eind jaren veertig en vijftig, de regisseur Robert Rossen, scenarioschrijver Abraham Polonsky en hoofdrolspeler John Garfield van on-Amerikaanse sentimenten werden beticht. In plaats van een uitkering te gaan trekken kiest Charley voor het grote geld, maar daar waar het grote geld wordt gemaakt is het eigenlijk maar een corrupt zooitje. Wie zou zich meer moeten schamen, de bokser of de werkeloze? Niet zo moeilijk, voor wie het wil, om hier een Marxistische boodschap in te zien. Daar bovenop toont de film ook nog eens hoe een zwarte bokser meedogenloos wordt gebruikt en belazerd tot hij het met de dood moet bekopen. De slavernij is nog maar amper afgeschaft, maar daar is in de praktijk nog maar weinig van te merken.

Het verhaal van ‘Body and Soul’ is vakkundig verpakt in een mix cinematografische technieken: het verhaal is eigenlijk één grote flashback en vlak voor het eindgevecht keert het verhaal weer terug naar het heden, in de tussentijd zien we veel montages die het verloop van de tijd en Charleys succes als bokser laten zien.

‘Body and Soul’ houdt de vaart en de spanning erin maar bewaart het beste tot het laatst. Vooral in het eindgevecht toont ‘Body and Soul’ waarom het wordt beschouwd als de eerste grote boksfilm. De boksfilm was tot die tijd vooral een genre film, zonder teveel inspanning werd een ring getoond waarin twee mannen elkaar wat klappen verkochten, maar in ‘Body and Soul’ tracht cameraman James Wong Howe de camera te betrekken in de dynamiek van het gevecht. En dat lukt hem vrij goed, ‘Raging Bull’ zou het jaren later nog eens tot in de perfectie uitvoeren, maar ‘Body and Soul’ komt al een heel eind. Het laatste gevecht, waarin Charley zijn tegenstander moet laten winnen en zich daarbij half verrot laat slaan, is echt spannend.

Als tenslotte zijn vriendin zich een weg door het publiek baant en herhaaldelijk zijn naam schreeuwt, dan kunnen we niets anders dan alweer aan een andere geweldige boksfilm denken, namelijk ‘Rocky’ (1976) die zich voor de beroemde slotscène ook alweer heeft laten inspireren door deze zwart-wit klassieker die nog jaren mee kan.

Alberto Ciaccio