Cabale à Kaboul (2007)

Regie: Dan Alexe | 86 minuten | documentaire

Soms is een onderwerp op zichzelf zo bijzonder, dat slechts het opstellen van een camera al voldoende lijkt te zijn. Deze methode is een vaak geziene, maar meestal te simplistische, aanpak in de wereld van de documentaire, waar de onderwerpen de film zíjn, en soms niet veel meer nodig lijken te hebben. Filmmaker Dan Alexe heeft voor dezelfde aanpak gekozen, met het – op zichzelf begrijpelijke – idee dat dit wel zo interessante gegeven niet anders kan dan een geslaagde film op te leveren. En inderdaad, de feiten spreken zeer tot de verbeelding: de (zelfverklaard) laatste twee Joden van Afghanistan, of ten minste van Kaboel, wonen samen in de totaal verlaten en vervallen synagoge, waar ooit een bloeiende Joodse gemeenschap samenkwam om hun religie uit te oefenen. De twee mannen hebben een uitgesproken hekel aan elkaar.

De film toont het alledaagse leven van de twee mannen, ieder afzonderlijk weliswaar, want bij elkaar in de buurt willen ze niet komen, hooguit om een nieuw bedachte verwensing naar het hoofd van de ander te slingeren. Het alledaagse leven toont de mannen vooral thuis, alleen, bezig met huiselijke dingen als het bereiden van maaltijden of hun beider bron van inkomsten. Voor Isaac zijn dat de amuletten, drankjes en andere geheimzinnigheden, die hij verkoopt aan Afghanen die hopen daar het boze oog mee buiten de deur te houden. Zabulon zit meestal tot zijn ellebogen in zijn zelf gebrouwde wijn te roeren, die hij in plastic vaten bewaart en in het geheim aan zijn medeburgers verkoopt. Waarom de twee mannen elkaar zo intens haten blijft in feite de hele film lang onduidelijk. Aanwijzingen zijn er wel, van de vermeende bekering tot de Islam bijvoorbeeld, die Isaac zogezegd maakte ten tijde van het Talibanregime. Maar ook Zabulon heeft zich volgens Isaac schuldig gemaakt aan collaboratie met de Taliban.

Regisseur en cameraman Alexe doet geen enkele verzoeningspoging, of ten minste niet in de film, maar stelt zich op als onbevooroordeelde buitenstaander, zonder te veel inmenging en dus ook zonder verantwoordelijkheden. Maar hiermee gaat hij de fout in, aangezien overduidelijk is dat zijn aanwezigheid wel degelijk grote invloed heeft, dat de twee mannen vechten om zijn aandacht en hem voortdurend voor zich willen winnen door het hem naar de zin te maken. Ook in de strijd zoeken de twee mannen in de filmmaker een bondgenoot en proberen ze hem te beïnvloeden door ofwel te pochen met hun rijkdom, lekkernijen en bezittingen (Zabulon), ofwel hun bescheidenheid en eenvoudige, zelfs armlastige, leefwijze te benadrukken. Dit laatste doet vooral Isaac, door bijvoorbeeld te laten zien hoe weinig de klanten hem betalen, maar ook iedere bedelaar in Kaboel in zijn toch al zo schamele bezittingen te laten delen. Hieruit blijkt uiteindelijk vooral hoe eenzaam de mannen in werkelijkheid zijn, want hoewel ze op de oppervlakte prima lijken om te gaan met hun Islamitische buren, kunnen ze allebei niet terugvallen op echte vrienden. Af en toe worden flarden van de verledens aangeroerd, waaruit blijkt dat ook familie hen achtergelaten heeft. Isaac moet het stellen met een enkele brief in de zoveel jaar, en – in een verrassende symbolische parallel naar het verhaal van de Bijbelse Isaac – een zoon die hij tijdens diens onaangekondigde en onaangename bezoek, in eerste instantie niet eens herkent.

De bezoekjes die de mannen brengen aan het centrum, de markt bijvoorbeeld, leveren mooie en verrassende beelden van een bruisend Kaboel op, prachtige plaatjes van de mengelmoes aan mensen in de Afghaanse hoofdstad. Buiten dat is er vooral veel herhaling in de beelden: weer Isaac die tomaten snijdt of met klanten praat; Zabulon die kippen slacht of in zijn tonnen wijn roert. Er zit een triest soort eindeloosheid in de film, de ruzie gaat helemaal nooit opgelost worden en de Joodse gemeenschap zal nooit meer wederkeren naar Kaboel. Het enige wat je als kijker kunt doen, net als regisseur Alexe ook heeft gedaan, is het allemaal gelaten over je heen laten komen.

Ruby Sanders