Coup de torchon (1981)
Regie: Bertrand Tavernier | 128 minuten | komedie, misdaad | Acteurs: Philippe Noiret, Isabelle Huppert, Jean-Pierre Marielle, Stéphane Audran, Eddy Mitchell, Guy Marchand, Irène Skobline, Michel Beaune, Jean Champion, Victor Garrivier, Gérard Hernandez, Abdoulaye Diop, Daniel Langlet, François Perrot, Raymond Hermantier, Mamadou Dioumé, Samba Mané
In de jaren veertig en vijftig van de twintigste eeuw schreef Jim Thompson een reeks pulpromans, waarvan ‘The Killer Inside Me’ de bekendste is. Tijdens zijn leven werd zijn werk niet altijd op waarde geschat; de echte waardering kwam pas na zijn overlijden in 1977. De kracht van Thompsons werk zit hem in de eigengereide vertelstructuur, het surrealisme en de onbetrouwbare verteller. Hij creëerde een wereld die bevolkt werd door losers, psychopaten en opportunisten met een nihilistisch wereldbeeld; tikkende tijdbommen en gespleten persoonlijkheden die elk moment als een blad aan een boom konden omdraaien. Die aspecten zorgden er mede voor dat ook vanuit Hollywood interesse was voor zijn werk. Niet alleen schreef hij zelf de nodige scenario’s in de jaren vijftig, ook regisseurs als Sam Peckinpah (‘The Getaway’, 1972) en Stanley Kubrick ‘The Killing’ (1956) is een bewerking van Thompsons roman ‘Clean Break’) gingen met zijn verhalen aan de slag. Voor Kubrick schreef hij overigens ook het mee aan het scenario van ‘Paths of Glory’ uit 1957. ‘The Killer Inside Me’ vond in 1976 voor de eerste keer zijn weg naar het witte doek, in een versie van Burt Kennedy die niet bepaald trouw was aan Thompsons boek. De versie die Michael Winterbottom in 2010 uitbracht voldeed wat dat betreft meer aan de verwachtingen. Ook een andere misdaadroman van Thompson, ‘Pop. 1280’, werd al eens verfilmd, in 1981 door de Fransman Bertrand Tavernier, als ‘Coup de torchon’. Hoewel voor de film de setting verplaatste van zuidelijk Texas naar het koloniale West-Afrika, blijft Tavernier wat sfeer en stijl betreft verrassend dicht in de buurt van het origineel.
‘Coup de torchon’ is op het gebied van humor ongetwijfeld een van de zwartste films die Tavernier ooit maakte. De film begint nog relatief luchtig, met de geniaal gecaste Philippe Noiret als Lucien Cordelier, de enige politieagent in een Senegalees dorpje anno 1938, dat grotendeels bevolkt wordt door blank uitschot dat Frankrijk is ontvlucht en nu tussen de Afrikanen een bestaan probeert op te bouwen. Waar een politieman doorgaans de nodige aanzien heeft, is de goedmoedige lobbes Lucien het lachertje van het dorp. Werkelijk iedereen neemt hem in de maling. Zelfs zijn vrouw Huguette (Stéphane Audran), die haar minnaar gewoon bij hen in huis gehaald heeft en Lucien heeft wijsgemaakt dat deze Nono (Eddy Mitchell) haar broer is. Lucien zelf ziet de jonge Rose (Isabelle Huppert) wel zitten, maar grijpt niet in als zij door haar kersverse echtgenoot op straat in elkaar geslagen wordt. Dagelijks wordt Lucien in het openbaar vernederd, door zakenlieden als Vanderbrouck (Michel Beaune) even zo goed als door twee gluiperige pooiers (Jean Pierre Marielle in een dubbelrol). het lijkt hem allemaal niet te deren, of is dat maar schijn…? Want wanneer zijn baas (Guy Marchand) hem aanspoort om nu toch eindelijk eens een keer op te treden, is het alsof er iets knapt in Lucien. De maat is nu echt vol en hij begint aan een bloedige vendetta. De goeiige sukkel is voorgoed verleden tijd; Lucien ziet zichzelf als een engel die in opdracht van een hogere macht wraak moet nemen voor al het leed dat hem is aangedaan. De enige die hem nog tot bedaren zou kunnen brengen is de onschuldige nieuwe dorpslerares Anne (Irène Skobline), de enige die hij in vertrouwen durft te nemen.
Het exacte moment waarop de knop bij Lucien omgaat, laat zich moeilijk vangen, al zegt hij op een zeker moment letterlijk dat hij het licht gezien heeft. Dat licht zorgt klaarblijkelijk voor een drastische ommezwaai, zowel in Luciens gemoedstoestand als in de toon en teneur van de film. Het doet je afvragen of er altijd al een sociopaat schuilging achter die goedmoedige trouwe hondenogen, of dat na vernedering op vernedering op vernedering letterlijk de bom is gebarsten. Want hoeveel vernedering kan een mens aan? Tavernier legt een sociaal-politieke filosofieën als een soort voedingsbodem onder zijn verhaal. Natuurlijk gaat zijn film in eerste instantie over wraak, maar onder die laag zitten religieuze en metafysische thema’s: in hoeverre is het Luciens eigen vrije wil dat hij wraak neemt op iedereen die hem al die tijd belachelijk heeft zitten maken? Het geweld wordt door Tavernier geserveerd met een flinke dosis ironie; alsof Lucien tussen de klappen en het bloedvergieten door nog wel zin heeft in een babbeltje; aard van het beestje of een sluwe afleidingsmanoeuvre? Noiret is fantastisch in de rol van Lucien. Ondanks zijn lafhartige opstelling in de eerste helft van de film, leef je mee met deze praatgrage grote beer die niets liever lijkt te willen dan een knuffel of een vriendelijke blik. Des te verontrustender is het als er dan ineens een moordlustige wraakengel in hem blijkt te schuilen, die ook nog eens dondersgoed weet wat hij aan het doen is. Hij neemt bovendien ook letterlijk het roer over, want Taverniers camerafocus is in het tweede deel van de film veel trefzekerder gericht op Lucien. Ook de rest van de cast is goed op dreef. Isabelle Huppert kennen we als een relatief onderkoelde dame, maar hier toont ze aan over het nodige temperament te beschikken. Ze heeft bovendien een fijne chemie met Noiret.
‘Coup de torchon’ is een gitzwarte, ijzingwekkende film die verrassend grappig is en eigenlijk als enige manco heeft dat de wereld die Bertrand Tavernier gecreëerd heeft zo vol onsympathieke personages dat je wereldbeeld er een stuk somberder en cynischer door wordt. Fijne rollen van Philippe Noiret en Isabelle Huppert!
Patricia Smagge
Waardering: 4
Bioscooprelease: 7 april 1983