Europa ’51 (1952)

Regie: Roberto Rossellini | 113 minuten | drama | Acteurs: Ingrid Bergman, Alexander Knox, Ettore Giannini, Teresa Pellati Giulietta Masina, Marcella Rovena, Tina Perna, Sandro Franchina, Giancarlo Vigorelli, Giancarlo Vigorelli, Silvana Veronese, William Tubbs, Alberto Plebani, Eleonora Barracco, Alfred Brown

‘Europa ‘51′ van Roberto Rossellini met zijn kersverse tweede echtgenote en Hollywoodster Ingrid Bergman is een wat eigenaardige film, al in de eerste plaats vanwege de titel die de lading van de film niet meteen lijkt te dekken: vrouw van stand Irene Girard (Bergman) raakt zoon kwijt en zoekt verlossing, eerst in het communisme en tenslotte in een wat al te doorgeschoten en door anderen onbegrepen altruïsme.

Het is verleidelijk om de titel in combinatie met het rechtlijnige script te lezen als een reflectie op de maatschappelijke stand van zaken van het Europa van 1951. Dit komt naar voren in de tegenstelling tussen rijk en arm die Rossellini niet alleen als vorm voor het verhaal gebruikt, maar ook als moreel leidraad: rijk is hier egocentrisch, berekenend en kil terwijl arm meelevend en zorgzaam is. Alleen door de schok van het verlies van haar kind wordt Irene zich bewust van het verschil tussen beide werelden en probeert verlossing te vinden door zich af te keren van haar gelukzalige leventje.

Kennis Andrea Casatti introduceert haar tot de idealen van het communisme en probeert haar lekker te maken met fantasieën over het arbeidersparadijs. Maar wanneer Irene zelf even een dag in de fabriek gaat werken ondergaat zij (en de kijker) dat arbeider zijn bepaald geen pretje is. De film is hier op zijn sterkst, Rossellini heeft de volumeknop flink omhoog gedraaid en vanaf het moment dat het snoeiharde fluitsignaal gaat loopt Irene en haar medearbeiders als een soort zielen der verdoemden de abstracte ingewanden van de fabriek in die als een modernistische hel wordt afgeschilderd. Een hel zonder pijnigingen maar waar verwondering en uiteindelijk verstomming overheersen. Irene ondergaat het werk zonder dat ze precies weet wat ze doet in het helse lawaai van de drukpersmachines.

Rossellini laat in ‘Europa 51′ zien hoe mensen de greep op hun leven kwijtraken in het naoorlogse Italië. Daar waar de arbeiders en het uitschot van de samenleving moeten zwoegen om de greep op hun leven te behouden, daar hebben de rijken een leven van luxe en zekerheid, maar ook dit is maar schijn zoals de dood van het zoontje bewijst. Uiteindelijk overtuigt ‘Europa ‘51′ toch meer als psychologisch drama dan als maatschappijkritische film. Rossellini is daarvoor al met ‘Stromboli’ van het neorealistische pad afgestapt.

Irene bewandelt de weg van zelfstandige en gefortuneerde vrouw die eerst haar zoon kwijtraakt en dan langzaam de mogelijkheid om te kunnen zorgen voor de minder welgestelden omdat er simpelweg geen plek is voor iemand van haar positie om zich te ontfermen over alles en iedereen van zieken tot misdadigers. De mogelijkheid dat Irene een heilige is, is iets waar de plaatselijke priester zich liever niet aan brandt. Irene belandt in een inrichting en verliest als zodanig het laatste restje zeggenschap over haar leven. In de laatste scène, waarin Irene vredig door de tralies van haar gevangenis kijkt en haar familie haar heeft achtergelaten uit angst voor een schandaal, is het de arme vrouw met de talloze geadopteerde kinderen -eerder geïntroduceerd in de film- die onder haar raam tranen laat.

Maar is Irene een heilige? Even daarvoor verklaart Irene haar onbaatzuchtige daden te hebben begaan uit zelfhaat, zij geeft zichzelf namelijk de schuld van de dood van haar kind en een wereld zonder haar zoontje is niet een wereld die haar toebehoord, aldus Irene. Irene’s zorgzaamheid lijkt dus minder voort te komen uit werkelijke menslievendheid maar uit een drang zichzelf kapot te maken. Waarom sluit ze zichzelf anders voor dagen op in een kamer met een stervende TBC patiënte, zonder contact te onderhouden met haar man voor wie ze geen aandacht meer heeft?

Irene wil de zorgzame werkvrouw zijn met het grote gezin die de eindjes amper aan elkaar weet te knopen, of de vrouw stervende aan tuberculose, of een geïnterneerde van een psychiatrische inrichting, zolang ze maar niet de vrouw hoeft te zijn die ze eens was. Als “geesteszieke”engel vindt Irene eindelijk rust achter tralies in haar kamer in het tehuis.

‘Europa ‘51′ voelt niet aan als een volledig geslaagde film: de meeste personages zijn veelal eendimensionaal en fungeren meer als poppen in Rossellini’s beschouwend theater. Het is daarentegen bewonderenswaardig dat Bergman zich overtuigend door haar metamorfose heenslaat. Ze speelt goed, maar echt meeslepend wil het maar niet worden want daar is het verhaal wat te rommelig voor, namelijk van persoonlijk drama naar ideologische leerschool, naar moeder Theresa en ten slotte weer naar persoonlijk drama. Wat vooral meespeelt, is dat we als kijker, op zoek naar zingeving, net zulke vertwijfelde toeschouwers zijn als Irene.

Bergman hoopte met haar collaboratie met Rossellini een “artistieke” Europese film te maken, terwijl Rossellini met Bergman probeerde door te breken bij een groter publiek buiten Italië. Ondanks of juist door het vele aandacht van de roddelpers voor hun overspelige affaire, flopten deze films financieel en kregen deze veelal negatieve kritieken.

Alberto Ciaccio