House (2008)

Regie: Robbie Henson | 88 minuten | drama, horror, thriller | Acteurs: Michael Madsen, Reynaldo Rosales, Heidi Dippold, Julie Ann Emery, J.P. Davis, Lew Temple, Leslie Easterbrook, Bill Moseley, Pawel Delag, Weronika Rosati, Allana Bale, Mark Fierer, Florentyna Synowiecka, Andrew Gorzen, Albert Pietrzak

‘House’ is origineel in de zin dat de film te boek staat als een Christelijke horrorfilm. Verder is elk element in de film al verschillende malen eerder te zien geweest. ‘The Amityville Horror’, ‘The Texas Chainsaw Massacre’, of, recenter, ‘1408’ zijn zo enkele films die de toeschouwer te binnen schieten bij het kijken naar deze niet onaardige, maar ook niet echt geslaagde “spookhuisfilm”, die vooral geplaagd wordt door een wazig script en amateuristisch acteerwerk. Bekeken als een standaard genrefilm, weet ‘House’ met zijn spooky sfeer en setting gelukkig nog regelmatig de juiste snaar te raken, en met de paar leuke personages die de film rijk is en de, op zich, interessante psychologische component van het verhaal, zorgt dit toch nog voor een redelijk bevredigende kijkervaring.

‘House’ begint vrij pakkend met een vrouw die op de vlucht is voor een engerd met een geweer in het huis uit de titel. Haar oog verschijnt in close-up terwijl ze vanachter een trap angstig haar omgeving afspeurt, wachtend op een kans om het op een lopen te zetten. Dit wordt spannend, dicht op de huid gefilmd, en is een mooie manier om de kijker meteen goed bij de film te betrekken. Net als in ‘Mission Impossible: III’ is er in de openingsscène geen context aanwezig, maar is de spanning direct tastbaar. Na deze veelbelovende opening wordt er helaas overgeschakeld naar Jack en Stephanie Singleton, de werkelijke hoofdpersonages van de film, die op zijn zachtst gezegd wat kleurloos en ongeïnspireerd worden geportretteerd door Reynaldo Rosales en Heidi Dippold. Het is tijdens deze eerste scènes dat de direct-naar-video status van de film duidelijk zichtbaar wordt. Ook de montage van deze scènes, die het tweetal onderweg in hun auto laat zien, komt amateuristisch over, met rare cuts en keuzes van camerastandpunten. Gelukkig wordt het beter wanneer het tweetal, na het onvermijdelijke ongeluk, bij het spookhuis aankomt. Het huis ziet er passend griezelig uit en het camerawerk is wellicht niet origineel, maar wel effectief voor het overbrengen van een drukkende, unheimische sfeer.

De “gastheren” van het huis maken ook een hoop goed. Rob Zombie-veteranen Leslie Easterbrook en Bill Mosely geven hun personages een beetje pit en karakter als de demonische heer en vrouw des huizes, en Lew Temple is effectief als hun zoon Pete, een typisch iel, eng mannetje uit het Zuiden die dingen zegt als “You’re perty” (“You are pretty”). En dan is er natuurlijk nog Michael Madsen, die flink over-de-top gaat als de “Tin Man” die het huis bedreigt. Veel angst boezemt hij niet in met zijn vertolking, maar grappig is het wel.

Het Christelijke element van de film betreft de feitelijke identiteit van de gastheren en de Tin Man, die met zijn allen het kwaad vertegenwoordigen, en de wijze waarop de gasten het kwaad kunnen overwinnen en het licht kunnen laten zegevieren. Het heeft alles te maken met het accepteren van zonden, opoffering, en het vragen om vergeving. Dat deze constructie uiteindelijk zorgt voor een bloedeloze, wat zinloze anticlimax, lijkt voor de makers – of de oorspronkelijke auteur – minder belangrijk te zijn dan de boodschap op zich. Heel leuk voor mensen die louter naar een dergelijke richting of les op zoek zijn – al wordt de Christelijke boodschap minder helder verpakt dan misschien gehoopt werd – maar voor een horrorfilm is dit een redelijke doodsteek. Helemaal wanneer de opbouw van de film aan veel kenmerken van een standaard genrefilm voldoet en een aardige spookachtige sfeer en verschillende schrikmomenten bevat. De film lijkt zich hiermee in een schizofrene toestand te bevinden, niet wetend hoe de Christelijke boodschap doeltreffend aan een (mogelijk) nagelbijtend horrorverhaal gekoppeld kan worden. Wat wel altijd interessant is, is om de horror niet (altijd) expliciet te laten zijn, maar dit voort te laten vloeien uit de persoonlijke trauma’s van de personages. In dit geval worden de gasten van het hotel tegen elkaar opgezet – wanneer één lijk vóór zonsondergang wordt gepresenteerd, zal de killer geen anderen meer vermoorden – en worden ze gedwongen hun eigen innerlijke demonen onder ogen te zien: om hun zonden – die ze (of “wij”) allemaal hebben – te erkennen. Net als in ‘1408’ zijn het vooral de persoonlijke trauma’s die de personages angst aanjagen. Als de spanning nu wat consistenter zou zijn geweest en vol zou zijn gehouden tot het eind – dat naar een ‘Saw’-dilemma toe werkt, maar hiervan weg lijkt te vluchten -, de acteurs van een wat hoger kaliber waren geweest, en er meer logica en inhoud in het verhaal op zich had gezeten, had ‘House’ een prima genrefilm kunnen zijn. Nu is de film regelmatig het kijken waard, maar is het toch een wat teleurstellend geheel geworden.

Bart Rietvink