Le Journal d’une femme de chambre – Diary of a Chambermaid (1964)

Regie: Luis Buñuel | 97 minuten | drama | Acteurs : Jeanne Moreau, Georges Géret, Daniel Ivernel, Françoise Lugagne, Muni, Jean Ozenne, Michel Piccoli, Joëlle Bernard, Françoise Bertin, Aline Bertrand, Pierre Collet, Michel Dacquid, Madeleine Damien, Marc Eyraud, Jean Franval, Gilberte Géniat, Gabriel Gobin, Bernard Musson, Jeanne Pérez, Marcel Rouzé, Dominique Sauvage, Andrée Tainsy, Geymond Vital, Jean-Claude Carrière, Claude Jaeger, Marcel Le Floch, Dominique Zardi

De legendarische Spaans-Mexicaanse regisseur Luis Buñuel is vooral bekend om zijn surrealistische werk. Zijn befaamde samenwerking met kunstenaar Salvador Dali leverde meesterwerken op als ‘Un chien andalou’ (1929) en ‘L’âge d’or’ (1930). Thema’s als obsessief verlangen, maatschappelijke onderdrukking en de ridiculisering van burgerlijke schijnheiligheid en de (katholieke) kerk domineren zijn films. Omdat Buñuel een eigen verhaal te vertellen had, verliet hij al snel het surrealistische keurslijf zonder de beginselen ooit helemaal te verloochenen. In tegenstelling tot zijn surrealistische hoogstandjes ‘Un chien andalou’ en ‘L’âge d’or’ is zijn film ‘Le journal d’une femme de chambre’ (1964) – die in principe dezelfde thema’s aansnijdt – juist erg ongekunsteld. In deze film combineert Buñuel seksualiteit, perversiteit en humor op zijn geheel eigen wijze tegen een achtergrond van het opkomende fascisme in het Frankrijk van de vroege jaren twintig.

Celestine (Jeanne Moreau) is een jonge vrouw uit Parijs die een baantje heeft gekregen als kamermeisje bij een welgestelde familie in een landhuis in Normandië. Al gauw komt ze er achter dat het huis louter bewoond wordt door seksueel gefrustreerden. De heer des huizes, Monsieur Monteil (Michel Piccoli) probeert haar vrijwel direct het bed in de krijgen, maar zit toch onder de plak van zijn (f)rigide echtgenote (Françoise Lugagne). In feite is Madame’s vader, Monsieur Rabour (Jean Ozenne), met zijn obsessie voor vrouwenschoenen en smetvrees nog de normaalste van het gezin. Het andere personeel dat in het landhuis werkt heeft zich inmiddels aangepast en is óf slaafs of een verklikker. Maar Celestine is anders, niet in de laatste plaats omdat ze uit het gedistingeerde Parijs komt en niet op haar mondje gevallen is. Wanneer de omgeving wordt opgeschrikt door de verkrachting van en moord op het jong meisje Claire (Dominique Sauvage), valt Celestines verdenking direct op Joseph (Georges Géret), Monteils dienstknecht en een toegewijde fascist. Om hem te ontmaskeren gooit ze al haar charmes in de strijd.

Luis Buñuel was de tweede die de roman ‘Le journal d’une femme de chambre’ van Octave Mirbeau verfilmde. De eerste van was Jean Renoir, uit 1946, met Paulette Goddard in de hoofdrol. In deze film verlaat Buñuel voor even zijn dromerige surrealistische stijl, die plaatsmaakt voor een sobere, ingetogen manier van filmen, met weinig visuele poespas. Toch heeft Buñuel veel tijd en energie in de manier van filmen gestoken; de symbolische beeldtaal graaft dieper dan je aanvankelijk zou vermoeden. De regisseur maakt gebruik van lange takes, waarin hij subtiele camerabewegingen maakt waardoor het net lijkt alsof je als kijker deel uitmaakt van de cast. In sommige scènes beweegt de camera zelfs meer dan de personages zelf. Toch zorgt Buñuel ervoor dat je je als kijker nooit honderd procent comfortabel voelt in deze door hem gecreëerde wereld, bijvoorbeeld door de beelden vanaf een bepaald oogpunt te schieten (om zo hiërarchie te suggereren). Zijn uitgebalanceerde spel met kadrering en diepte legt een nóg diepere symboliek aan de dag dan je op het eerste gezicht zou vermoeden. Ook het gebrek aan een score is een opzettelijke keuze geweest ter bevordering van het realistische karakter van de film.

Hoewel een en ander in stilistisch opzicht sterk afwijkt van wat we van Buñuel gewend zijn, is in deze film toch onmiskenbaar de hand van de meester zichtbaar. Het belangrijkste kenmerk is toch wel dat de personages elk een onderdeel van de samenleving voor moet stellen, waar de regisseur dan zijn ongezouten kritiek op kan botvieren. Zo wordt bijvoorbeeld sterk de nadruk gelegd op de perversiteiten van de bourgeoisie, om de verderfelijkheid die broeit onder dat laagje schone schijn, bloot te leggen. Maar ook het ‘gewone’ volk krijgt er van langs; zie Joseph en zijn fascistische vriendjes. Vergeleken bij de demonen die van hém bezit hebben genomen, vallen de excentriciteiten van zijn werkgevers haast in het niet. Tenslotte krijgt ook de katholieke kerk, in de persoon van een priester gespeeld door scenarioschrijver Jean-Claude Carrière, er van langs. Hij lijkt er alleen maar op uit Madame Monteil ertoe te bewegen flinke bedragen over te maken ten gunste van zijn parochie. Hij stelt zich op als een belangstellend en medelevend persoon, maar in feite zie je hem gewoon genieten van de tragedie die zijn volgelingen parten spelen.

Tussen al deze zonderlinge figuren is Jeanne Moreau als Celestine de onverschrokken, cynische outsider uit het ontwikkelde Parijs. Door de mannen begeerd, door de vrouwen als te onafhankelijk op een afstand gehouden. Ze kan en wil niet voor de slachtoffers of voor de daders kiezen en besluit tenslotte tot de voor haar meest comfortabele oplossing. Een oplossing die (aanvankelijk) bij de kijker als onbegrijpelijk en teleurstellend zal overkomen. Wie er wat beter over nadenkt zal de keuze van Buñuel om zijn hoofdrolspeelster iemand te laten worden waar hij juist zo’n afkeer van heeft, wat beter kunnen begrijpen. Want is Celestine wel zo heroïsch als je altijd gedacht had? Of is ze niets meer en niets minder dan een ordinaire opportunist? Juist die gelaagdheid en dubbele moraal van de diverse personages, door de acteurs stuk voor stuk geweldig neergezet, maakt van ‘Le journal d’une femme de chambre’ een bijzonder fraai stukje filmgeschiedenis van een van de grootste regisseurs aller tijden.

Patricia Smagge