Madame Bovary (2000)

Regie: Tim Fywell | 150 minuten | drama, romantiek | Acteurs: Frances O’Connor, Hugh Bonneville, Eileen Atkins, Desmond Barrit, Adam Cooper, Hugh Dancy, Jessica Oyelowo, Trevor Peacock, David Troughton, Joe McGann, Phillip Manikum, Stanley Lebor    

“Nu smolten de vleselijke begeerten, de zucht naar geld en de hunkering naar hartstocht samen tot één en hetzelfde leed”, schreef Gustave Flaubert in de negentiende-eeuwse roman ‘Madame Bovary’ over zijn protagoniste Emma, door hem geportretteerd als moderne vrouw die aan het provincialisme wil ontsnappen. Rechtgeaarde feministen zouden van deze omschrijving vandaag de dag terstond een zenuwtoeval van het kaliber Tante Sidonia krijgen, maar Emma Bovary is een romanfiguur en één die nog steeds mensen weet aan te spreken, getuige het tweetal verfilmingen dat de laatste decennia gemaakt werd. De eerste, een degelijk maar vlak kostuumdrama van Claude Chabrol uit 1991 is glad vergeten, maar deze, een tv-film in twee delen van de BBC, kan er beter mee door. De ‘Beeb’ maakte een toegankelijke en romantische ‘Madame Bovary’ met Frances O’Connor (‘Mansfield Park’) als schitterende Emma. Met een Britse touch wel, maar Flaubert kan gerust zijn: aan Frances O’Connor’s tuinhekje zou hij best zijn verlangen willen uitstorten en zijn Normandië wordt prachtig in beeld gebracht.

Romantiek in (Britse) kostuumdrama’s is van oudsher een heikele toestand; in het slechtste geval komt het niet verder dan door middel van wufte kniebuigingen geuite standsverschillen; daar kunnen we in de eenentwintigste eeuw hoogstens nog sentimenteel van worden. De essentie van romantiek is echter onpeilbaar verlangen en onvrede met het dagelijkse bestaan, menselijk trekjes die van alle tijden zijn en door Gustave Flaubert tot in de puntjes – en zijn privéleven toe – werden gecultiveerd. Emma Bovary is zijn muze en anti-heldin, veelzijdig en dubbelhartig; geen voorspelbaar vrouwelijk overspel waarbij een saaie man al snel de gebeten hond is en de ‘ware’ geliefden de show stelen, maar kinderlijk egoïsme en veel te grote dromen. Dat komt in deze productie goed aan het licht, zonder Emma als onsympathiek af te schilderen.

De honderdvijftig minuten gaan snel voorbij; het is dan ook geen saaie kost. De opbouwende dramatische ontwikkelingen zijn voor deel één, het noodlot – ook dat is Flaubert – is er voor deel twee. De overgangen van Emma’s jeugd via huwelijk met minnaar(s) naar de dood verlopen vlot – misschien iets te, maar deze verfilming wijdt ook voldoende aandacht aan de innerlijke tegenstelling tussen Emma en echtgenoot Charles, die met zijn aan wetenschap grenzende nuchterheid haar natuurlijke tegenpool is; Hugh Bonneville (‘Notting Hill’) is een Charles die je niet kunt haten en dat moet ook. Het is essentieel om Emma’s onvolkomenheden te tonen.

Omdat het in ‘Madame Bovary’ ook om de veranderende zeden in negentiende-eeuws Frankrijk gaat – zij het dat dit thema grotendeels is opgeofferd aan de regisseur’s gespitstheid op Emma – moet ook Charles’ bij het echtpaar inwonende moeder (Eileen Atkins) nog worden genoemd – een zuinige zuurpruim naast haar spilzuchtige schoondochter – en Emma’s boerse vader (Trevor Peacock), van wie zij haar grenzeloze koppigheid heeft geërfd. Greg Wise is een hunk die zo in popgroep Spandau Ballet zou kunnen en Hugh Dancy (Léon) een klassieke dromerige student. Emma zelf wordt door Frances O’Connor gedreven en gepassioneerd gespeeld, een verademing na de koele Isabelle Huppert in de Chabrol-verfilming. Natuurlijk is het Flaubert’s bedoeling geweest om het noodlot een grote rol te geven in het leven en handelen van een romanfiguur die hoopt gelukkig te worden door het voortdurend najagen van hartstochten, maar er zit wél muziek en menselijkheid in Emma Bovary; ze is niet slechts een psychiatrisch geval – althans niet in het overgrote deel van het werk; die levenslust wordt door Frances O’Connor goed weergegeven.

Jan-Kees Verschuure