Marquis de Wavrin, du manoir à la jungle (2017)

Recensie Marquis de Wavrin CinemagazineRegie: Grace Winter, Luc Plantier | 85 minuten | documentaire

‘Marquis de Wavrin, du manoir à la jungle’ is een portret van de Belgische etnograaf Robert de Wavrin, die tussen 1913 en 1936 bijzondere Belgische filmgeschiedenis heeft geschreven. Vanaf 1913 ondernam aristocraat De Wavrin verschillende reizen naar Zuid-Amerika, waar hij de uiteenlopende inheemse volkeren van het continent ontmoette. Een groot deel van zijn beelden, foto’s en geschriften raakten vergeten of beschadigd. Belgische filmarchivaris Grace Winter zorgt er samen met Luc Plantier met deze film voor dat De Wavrin en de vele mensen die hij op film vastlegde, niet in de vergetelheid verdwijnen.

“Weggaan is niets, niet een beetje doodgaan, dat verzeker ik u. Het is intens leven, het burgerlijke bestaan ontvluchten, heerlijk het avontuur en het onbekende in duiken. De scheepshoorn roept ons.” Een Franse voice-over brengt de kijker direct aan het begin van de documentaire ‘Marquis de Wavrin, du manoir à la jungle’ in de juiste stemming. Het fragment dat we horen is afkomstig van de vele aantekeningen die markies Robert de Wavrin maakte tijdens zijn lange reizen door het Zuid-Amerika van de eerste helft van de twintigste eeuw. De film vertelt gelijktijdig het levensverhaal van deze avontuurlijke markies alsook de verhalen uit een onbelicht deel van de geschiedenis van het overzeese continent.

De Wavrin, een jonge markies, woont op het familielandgoed in het Vlaamse Ronsele, wanneer hij op het erf twee indringers neerschiet. Ze overleven het, maar De Wavrin hangt een gevangenisstraf boven het hoofd. Om die te ontvluchten, neemt hij de eerstvolgende trein naar Holland en stapt daar in 1913 aan boord van een schip naar Buenos Aires. Aldaar reist hij gedurende drie jaar langs de Paraná-rivier door Argentinië, Paraguay en Brazilië. Hij keert tijdelijk terug naar Europa om aan het front te dienen in de Eerste Wereldoorlog, maar vertrekt daarna weer snel naar Zuid-Amerika, waar hij door de jungle van Paraguay en over de Gran Chaco door Bolivia verder naar het noorden trekt. Hij bezoekt vele inheemse gemeenschappen, in de Amazone van Peru, Brazilië en Venezuela, in de Andes en aan de uitlopers van de Sierra Nevada de Santa Marta in Colombia.

Hij doorkruist, gewapend met een foto- en filmcamera, onherbergzame gebieden, waar tot dan toe nauwelijks Europeanen kwamen. Hij ontwikkelt zich tot pionier van de etnografische cinema. Uiteindelijk werden 2000 van zijn negatieven bewaard, die door het Musée du Cinquantenaire in Brussel vanonder het stof vandaan zijn gehaald. Op basis van deze negatieven en gevonden en gearchiveerd filmmateriaal stelden de makers deze film samen. Tientallen van de prachtige foto’s in zilvergrijs zwart-wit zijn in de documentaire te zien. Het beeldmateriaal – alles van de hand van De Wavrin – wordt aangevuld met de mannenstem die fragmenten van De Wavrins aantekeningen voorleest, en een vrouwelijke voice-over die historische context geeft.

Hoewel hij aanvankelijk vooral voor zijn eigen avontuur reist, lijkt De Wavrin gedurende de jaren bewuster te worden van het lot van de sauvages die hij ontmoet. Zijn zij niet net zo ‘beschaafd’ of zelfs beschaafder dan de Europeanen die in diezelfde decennia twee bloeddorstige oorlogen voeren? Toch speelt ook exotisme een grote rol in zijn werk; zeker in de films die in Latijns-Amerika en Europa in de bioscopen te zien zijn. In 1931 gaat zijn eerste film ‘Au Pays du Scalp’ in première, met daarin een scène waarin de Shuar-indianen een zogenoemd Tzantza-ritueel uitvoeren, waarin hoofden van hun vijanden verkleind worden tot formaat grapefruit, die daarna als trofee worden gedragen. Deze beelden zorgden in Europa voor een schok, en gaven de Shuar een reputatie van bloeddorstige koppensnellers.


Exotisme? Koloniale blik? Zeker, legt de voice-over uit; dat bracht De Wavrin de nieuwsgierigheid die hij nodig had. Maar het filmen van ook hele dagelijkse, gewone bezigheden, laat zien dat hij in meer geïnteresseerd was dan alleen het sensationele. Vrouwen met kleine kinderen, jongeren die geinen, dollen of in een hut liggen te luieren; juist met die universele zaken toont De Wavrin dat alle inheemse bewoners die hij ontmoet gewoon mensen zijn, net als ieder ander. Juist die ‘anti-exotische’ blik maakt de beelden zo bijzonder. Behalve de mensen filmde hij ook de eindeloze stoet dieren die hij tijdens zijn reizen ontmoette: toekans, tapirs, slangen, apen, jaguars, lama’s, poema’s, herten, alligators, vissen, en natuurlijk duizenden planten en bomen. Ook hier maakt zijn eigenbelang (aanvankelijk beleeft hij nog veel plezier aan de jacht) plaats voor een meer empathische instelling.

Als De Wavrin in 1937 terug in België de fondsen probeert te verzamelen voor zijn volgende expeditie, en dat niet wil lukken, breekt de Tweede Wereldoorlog uit. Als hij dan ook nog zijn toekomstige vrouw ontmoet en haar in 1944 trouwt, raakt hij steeds meer aan België gekluisterd. Na de oorlog zakt de belangstelling voor zijn films in en verdwijnt ook de aandacht voor hem als persoon. Maar belangrijker nog, veel van de stammen en volkeren die hij filmde, raken in de decennia die volgen hun leefgebied kwijt aan woekerende exploitatiedrang, landbouw, houtkap, oliegewin. Sommige stammen zijn inmiddels zelfs helemaal verdwenen. Dat besef, in combinatie met de wonderschone beelden, doen de boodschap werkelijk aankomen.

“Ondanks dat veel van de inheemse bewoners die ik ontmoette, niet eerder een blanke hadden gezien, deelden we een bepaald vertrouwen. Je moet wederzijds begrip laten zien en duidelijk maken dat je er niet bent om van ze te stelen of misbruik van ze te maken.” Met deze voor een aristocraat uit de jaren twintig toch bijzondere woorden, kan De Wavrin ons nog een belangrijke les leren.

Ruby Sanders

Waardering: 4

Bioscooprelease: 1 februari 2018