Piano Blues (2003)

Regie: Clint Eastwood | 92 minuten | muziek, documentaire

In de ‘The Blues’-serie van Martin Scorsese, die eerder met ‘Lightning in a Bottle’ al een fascinerende registratie van een concert vol met Bluesgiganten afleverde, geeft de Oscarwinnende filmmaker het regiestokje aan mede-Oscarwinnaar Clint Eastwood voor een verdere beschouwing van Blues en aanverwante muziek. De documentaire is vooral een nostalgische terugblik naar die goeie ouwe tijd, met grootheden die zij aan zij achter de piano zitten en hun liefde voor Bluesmuziek met elkaar delen, volgens Eastwood één van de weinige authentieke Amerikaanse kunstvormen. En het is dit samenzijn en ophalen van herinneringen, natuurlijk doorspekt met heerlijke muziek, die de documentaire interessant maakt.

Ook al zijn de gesprekken inhoudelijk gezien niet heel opzienbarend of verhelderend, de mogelijkheid om grootheden Eastwood en Ray Charles gezellig naast elkaar op een pianobankje te zien zitten, en samen over hun gemeenschappelijke muziekhelden te zien praten, is een genot op zich. Charles vertelt dat hij voor het eerst met de Blues, of muzikanten, in aanraking kwam, toen een buurman steeds de piano speelde en Ray als kleine jongen zijn speelgoed liet staan en niet anders kon dan luisteren. Hij ging naar de man toe, die hem gelukkig niet wegstuurde, maar met één hand een melodietje leerde spelen. Het werd het begin van een glansrijke carrière.

Het zijn vrijwel allemaal muzikanten die al enige tijd pensioengerechtigd zijn. Wanneer Eastwood mede-grijsaard Dave Brubeck ontvangt, lijkt er door hun leeftijd al meteen een band te zijn, of een wederzijds begrip. Ze zitten op dezelfde golflengte, nemen hun tijd, en houden van hun muziek. Wanneer Brubeck zijn in eerste instantie ietwat trillend en stram overkomende vingers over de toetsen laat glijden, komt hij tot leven. Hij verdwijnt in de muziek en Eastwood kan alleen maar vol bewondering toekijken. Een echt magisch moment vindt plaats wanneer Brubeck aan het einde van de documentaire een quatre-mains speelt, samen met een genietende Jay McShann. Prachtig om die twee veteranen samen muziek te zien maken en lol te zien hebben. Uniek.

Verbazingwekkend zijn verschillende archiefbeelden, van Fats Domino, Nat King Cole – die, wat velen niet weten, een begenadigd pianospeler was – en vooral Art Tatum, door vele muzikanten en kenners beschouwd als een soort muziekgod. Leuk zijn anekdotes van bijvoorbeeld Professor Longhair, die vertelt hoe hij vroeger kapotte, bij het vuil gezette piano’s opknapte en zo zelf kennis van het instrument en het bespelen hiervan opdeed. Doordat toetsen het vaak niet deden, moest hij akkoorden op andere manieren spelen, en zo leerde hij creatief te zijn. Ook Eastwood zelf heeft een leuk verhaal te vertellen, over de dag dat hij met Fats Domino in de vrije natuur was en deze met grote vleugel op een heuvel een lied speelde en alle elanden in de buurt stil bleven staan en hun koppies scheef hielden, alsof ze aan het luisteren waren. Toen Fats klaar was, gingen ze weg. Conclusie van Eastwood: “Iedereen houdt van de Blues.”

Blues heeft vele muziekstromingen beïnvloed en is zelf ook niet altijd in een makkelijk vakje in te delen. Er is veel overlap met andere genres, zoals Jazz en Rock and Roll, en het is mooi wanneer deze diversiteit zichtbaar wordt. Want, niets ten nadele van het Bluesgenre, maar soms gaat het wat erg op elkaar lijken, ook in de opeenvolgende muzikale keuzes in deze documentaire. Wanneer Pete Jolly echter plaatsneemt achter de piano, ga je als kijker weer rechtop zitten vanwege zijn lyrische, jazzy improvisaties. Wonderschoon.

Eastwood probeert zijn gasten keer op keer ertoe te bewegen de muziek te analyseren en duidelijk te stellen waar de wortels liggen van het Bluesgenre – hij stuurt vaak naar de Kerk, en gospel, als mogelijke oorsprong toe – maar er komt niet heel veel uit de muzikanten. De documentaire is meer een bloemlezing van de manier waarop de verschillende muzikanten de muziek hebben ervaren, en hoe ze zijn begonnen. Ook de archiefbeelden voelen redelijk selectief en arbitrair aan, en soms wordt er iets te veel heen en weer “gecut” te midden van een optreden, wat – hoe mooi de optredens ook zijn – het geheel wat aan substantie doet ontberen. Gelukkig zorgen de ervaring van “erbij zijn” en de aanwezigheid van prachtige muziek voor voldoende compensatie.

Bart Rietvink