Redeemer – Redentor (2004)

Regie: Cláudio Torres | 110 minuten | drama, fantasie | Acteurs: Pedro Cardoso, Miguel Falabella, Fernanda Montenegro, Camila Pitanga, Fernando Torres, Stênio Garcia, Enrique Díaz, Jean Pierre Noher, Mauro Mendonça, Tony Tornado, Lúcio Mauro, Lúcio Andrey, Babu Santana, Rogério Fróes, Louise Wischermann

Een van de belangrijkste problemen waarmee het moderne Brazilië te kampen heeft, is de ongelijke distributie van de welvaart in het land. Vrijwel al het kapitaal is in handen van een relatief kleine, elitaire club van zakenlieden en magnaten terwijl de rest van de bevolking grotendeels wegkwijnt in de smerige favelas, sloppenwijken die een prominente plaats innemen in het stadsbeeld van de meeste Braziliaanse metropolen. De kapitalistische elite baadt vaak schaamteloos in weelde terwijl de bewoners van de sloppenwijken vaak van een dollar per dag rond moeten komen en amper fatsoenlijk te eten hebben.

Deze thematiek wordt door regisseur Cláudio Torres in ‘Redeemer’ op indringende, redelijk genuanceerde en vaak ietwat surrealistische wijze belicht. We hebben hier niet te maken met een simplistisch verhaaltje over een edelmoedige hoofdrolspeler die à la Robin Hood steelt van de slechte rijken en het geld herverdeelt onder de nobele, behoeftige en moreel superieure armen. Natuurlijk, Torres laat er geen misverstand over bestaan dat hij absoluut geen waardering heeft voor de corrupte magnaten en monopolisten die door hun financieel geprivilegieerde positie boven de wet staan en een totaal gevoel van onverschilligheid ten opzichte van hun minder bedeelde medemensen tentoon spreiden. Ótavio Sabóia, het personage dat in de film model staat voor de roofkapitalist, is overduidelijk corrupt en immoreel en zal dan ook weinig sympathie oproepen bij de kijker. Maar ook de andere personages die in deze film opduiken zijn in verschillende opzichten verre van perfect en bestrijken veelal een groot grijs gebied dat zich ergens tussen de uitersten goed en volledig immoreel in bevindt. Neem bijvoorbeeld de hoofdpersoon Célio Rocha: voordat hij zich opwerpt als de door God gezonden voorvechter van de rechten van de armen, denkt hij er wel serieus aan om het geld dat Ótavio hem aanbiedt zonder scrupules aan te nemen om zo zijn eigen lasten te verlichten en zijn zieke en berooide vader eindelijk een eigen appartement te schenken. Pas nadat zijn vader overlijdt en God hem persoonlijk toespreekt, ontpopt Célio zich tot kruisvaarder voor de rechtvaardige zaak.

Ook de arme bewoners van de sloppenwijken worden op een dergelijk ambivalente manier afgebeeld. De scène waarin de bouwvakkers het appartementencomplex bezetten dat ze met hun eigen handen hebben gebouwd bijvoorbeeld: aan de ene kant zijn ze het slachtoffer van een corrupte vastgoedmagnaat die hun salaris nooit uitbetaald heeft en de arbeiders en hun gezinnen daarmee tot een armoedig leven in de favelas heeft veroordeeld. Vanuit deze optiek is de bezetting van het gebouw een rechtvaardige daad. Aan de andere kant is deze actie ook onwettig en tevens deels immoreel, omdat de rechtmatige eigenaars die in het verleden betaald hebben voor hun eigen appartementje (zoals de vader van Célio) er de dupe van worden. Ook het ambivalente karakter van de hoofdpersoon komt in dit deel van de film weer aan de orde. Door op aandringen van Ótavio een stukje over de bezetting van het gebouw te schrijven en de politie fijntjes te wijzen op de onrechtmatigheid van deze daad, haalt Célio (terecht?) zijn gram op de personen die medeverantwoordelijk zijn voor de situatie waarin vader Rocha zich bevindt. Dat Torres ook een kritische houding aanneemt ten aanzien van de “lagere” instincten van het armenvolk, komt ook nog eens tot uiting in een van de slotscènes. Op het moment dat de armen lucht krijgen van het feit dat Célio van plan is om het kapitaal van Ótavio aan de behoeftige arbeiders uit te delen, willen ze allemaal graaien en gedragen ze zich daarbij als een zwerm rabiate aasgieren.

Wat verder interessant is aan deze film is de manier waarop regisseur Cláudio Torres omgaat met begrippen als recht, wettelijkheid en moraliteit. Het is duidelijk dat de scheidslijn tussen deze begrippen vaak uiterst dun is en dat ze door de regisseur in kwestie duidelijk niet als synoniemen worden gezien. Zaken kunnen zowel wettig als immoreel, maar tevens ook onwettig en tegelijkertijd juist wel moreel verantwoord zijn. De bovennatuurlijke dimensie die de film zo nu en dan aanneemt, lijkt dan ook vooral bedoeld om te illustreren dat er naast de gewone wet ook nog een hogere, universele en min of meer door God ontworpen wet bestaat die moreel superieur is aan elke vorm van staatkundige of menselijke wetgeving. ‘Redeemer’ is een uitstekende film die het moet hebben van goed acteerwerk en een degelijk verhaal. Daarnaast is deze rolprent een kritisch-filosofische beschouwing die ingaat op belangrijke alledaagse problemen die het hedendaagse Brazilië op grote schaal teisteren.

Frank Heinen