Renzo Martens op missie
Koloniale verhoudingen in de kunstwereld
In ‘White Cube’ (2020) werkt kunstenaar Renzo Martens samen met het kunstenaarscollectief Cercle d’Art des Travailleurs de Plantation Congolaise (CATPC) om de waardeketen van kunst in westerse musea te doorbreken. CATPC bestaat uit Congolese plantagearbeiders die zijn geëxploiteerd op Unilevers eerste palmolieplantage in Lusanga, 650 kilometer ten zuidoosten van hoofdstad Kinshasa. Dezelfde multinational sponsort onder meer wereldberoemde kunsttentoonstellingen in Tate Modern in London. Volgens Martens maken Congolese plantagearbeiders dan ook deze tentoonstellingen in Tate Modern mogelijk. Ze krijgen hier echter geen enkele erkenning voor. Op zijn best wordt kunst over hun uitbuiting gemaakt. Wat voor goeds kan Martens hier aan toevoegen in de ogen van een westers publiek? Is hij immers als witte man en westerse kunstenaar niet onderdeel van eerdergenoemde problematiek?
Westerse kunstmarkt en zelfkritiek
In zijn vorige werk ‘Episode III: Enjoy Poverty’ (2008) hield Martens zich met een vergelijkbaar thema bezig: de documentaire gaat over hoe je als Congolees het beste je eigen armoede kan verkopen aan een westers publiek. Dat werk was een kritisch en financieel succes, maar, zo reflecteert Martens er op in ‘White Cube’, plukte hij daar voornamelijk zelf de vruchten van. Bovendien merkt Martens op dat hoog aangeschreven collega’s, zoals Ai Weiwei en Tino Sehgal, gelijkaardige kritiek uiten op de waardeketen, maar tonen ze nog altijd hun werk in musea als Tate Modern. Hiermee doorbreken ze de onrechtvaardigheid van die waardeketen allerminst, en versterken die zelfs. Martens gooit echter niet de handdoek in de ring. Als het niet van zijn nog fameuzere collega’s komt, dan moet het maar bij hem beginnen.
De activistische documentaire
De documentaire staat bekend als een genre waarbij neutraliteit van de maker hoog in het vaandel staat. Om die neutrale positie te bewaren mag je je als maker niet te veel bemoeien met de handel en wandel van je onderwerp. Martens kijkt daarentegen niet van een afstandje toe, maar is actief betrokken bij zijn onderwerp. Zijn werk staat in een hele traditie aan documentairemakers die de neutraliteit van de documentairemaker in twijfel trekt. Bovendien zijn deze makers meestal activistisch. Denk hierbij aan documentaires van de Amerikanen Jacques Servin en Igor Vamos, beter bekend als The Yes Men, en de undercoverjournalistiek van de Deen Mads Brügger. In ‘The Yes Men’ (2003) deed het gelijknamige duo zich op satirische wijze voor als afgevaardigden van de World Trade Organisation. In die hoedanigheid presenteerden ze ideeën aan een nietsvermoedend publiek, zoals hoe je als bedrijf beter verkiezingsstemmingen direct bij burgers kan kopen dan via politieke lobby. In ‘The Ambassador’ (2011) koopt Brügger zich in als diplomaat van Liberia om op deze manier bloeddiamanten te bemachtigen. Dit liep zo uit de hand dat de Deense regering zich genoodzaakt zag Brügger te beschermen tegen uitlevering aan Liberia.
Satire als kritisch wapen
Evenals zijn collega’s gebruikt Martens satire en ironie als munitie om ons wakker te schudden. Bovendien is hij gek op omkering. Samen met CATPC organiseert Martens een academisch symposium op een voormalige palmolieplantage van Unilever. Daarbij staat centraal hoe CATPC’s regio kan toetreden tot de westerse (kunst)wereld. Een van de genodigden is socioloog Richard Florida. Deze socioloog ontwikkelde het idee dat het stimuleren van een creatieve sector binnen een regio niet alleen culturele waarde heeft, maar ook economische. Volgens Florida kan de creatieve sector als geen ander armlastige regio’s uit de slop trekken, want creativiteit trekt nieuw kapitaal en jonge arbeidskrachten aan. Door dit idee toe te passen in de Congolese jungle toont ‘White Cube’ de absurde aspecten van dit soort gentrificatie aan. Het is niet vreemd dat het Westen ook zelf hiermee worstelt. Hier zijn immers ook verliezers bij het aantrekken van Florida’s creatieve klasse.
White Saviour-complex
Toch valt er iets voor te zeggen dat Martens met ‘White Cube’ hoopvoller over de toekomst van Congolezen is gestemd dan voorheen. Martens toont met deze documentaire namelijk hoe trots hij is op de samenwerking met en het succes van CATPC. Niettemin blijven vragen sluimeren, zoals: is het voor CATCP’s legitimiteit wel nodig om via Martens geaccepteerd te worden door de westerse (kunst)wereld? Misschien helpt het hier ons om te verdiepen in het “White Saviour Industrial Complex”, geïntroduceerd door Teju Cole. Volgens Cole is het volstrekt scheef dat witte mensen de held uithangen in de derde wereld, terwijl ze een onrechtvaardig economisch systeem in stand houden. Hoe kun je aan de ene kant voedsel en tenten naar Irakese vluchtelingen in Turkije sturen, maar aan de andere kant de invasie van de Verenigde Staten in Irak goedkeuren? Cole’s antwoord is pijnlijk cynisch: de emotionele reactie op de onrechtvaardigheid van witte mensen valideert tegelijkertijd hun privileges. Je kunt dus evengoed concluderen uit ‘White Cube’ dat de kunst waardeketen in relatie tot niet-westerse mensen nog altijd ethisch op een dood spoor zit.
Roy van Landschoot