The Blood Beast Terror (1968)

Regie: Vernon Sewell | 88 minuten | horror | Acteurs: Peter Cushing, Robert Flemyng, Wanda Ventham, Vanessa Howard, David Griffin, Glynn Edwards, William Wilde, Kevin Stoney, John Paul, Russell Napier, Roy Hudd, Leslie Anderson, Simon Cain, Robert Cawdron, Kenneth Colley, Beryl Cooke, Roy Evans, Joan Ingram, David Lyell, John Scott Martin, William Maxwell, Mike Mundell, Norman Pitt, Malcolm Rogers, Drew Russell, Honor Shepherd, Robin Wentworth

In deze film uit 1968 van Tigon British Films is het gevaar afkomstig van een gigantische mot. In meerdere films hebben overgroeide exemplaren van welke diersoort dan ook de nodige horror weten op te roepen met hun bloeddorstige aanvallen, maar in deze film is dat zo goed als niet het geval. Diverse oorzaken zijn daar debet aan: een accentverschuiving van een horror- naar een soort detective/mystery-verhaal waarin een overmaat aan aanwijzingen op de kijker wordt losgelaten, volstrekt ongeloofwaardige wendingen binnen het verhaal en de horror die op ondermaatse wijze aan bod komt.

Het begin is veelbelovend genoeg: gefladder van leerachtige vleugels in de donkere schaduwen in het bos en geschreeuw van diverse slachtoffers. Hierna ontaardt het eerste deel van de film al snel in een soort detective/mystery-verhaal. Gezien de voortdurende en onophoudelijke aanwijzingen die er op de kijker worden losgelaten valt er echter, voor de liefhebber dan, niet veel voor detective te spelen. De veelvuldige toespelingen op insecten, en met name de mot, maken al direct duidelijk wat de omgeving onveilig maakt (‘…wings…horrible creature…’). Ook de gevonden slachtoffers laten er geen twijfel over bestaan dat het daarbij om een fors exemplaar moet gaan (‘victims drained of blood’, ‘are you trying to develop a larger species?’). En uit welke hoek het gevaar komt? Ook al snel aan te wijzen: Dr. Mallinger’s in vele opzichten verdacht gedrag spreekt boekdelen, en ook zijn dochter heeft duidelijk niet al te frisse bedoelingen. Vrij snel duidelijk dus allemaal. Het is echter alsof de makers van de film weinig vertrouwen hebben gehad in het beredeneringsvermogen van de kijker, want, tezamen met de feiten die in Quennells onderzoek ook nog eens naar voren komen, blijven de aanwijzingen maar komen, tot vervelends aan toe. Tenslotte wordt dan Mallinger ontmaskerd als de bron van het onheil, en met de traditionele uitleg na zijn arrestatie zou de zaak dan opgelost moeten zijn.

Maar niet heus. Ondanks de in Mallinger’s huis gevonden skeletten en ondanks dat zijn nieuwe verblijfplaats bij Quennel bekend is, laat Quennell, alleen om ‘department find out about Mallinger first’ (waar is dat voor nodig?) rustig verder gaan met zijn praktijken…en geeft hem aldus de kans nieuwe slachtoffers te maken. Niet echt het gedrag van een rechtgeaard en gewetensvol politieman… Geheel in de detective stijl die het verhaal tot zover heeft gekenmerkt, gaat Quennell zelf dan met zijn eigen dochter Meg (welja, breng haar maar in de buurt van een potentiële moordenaar) onder een andere naam achter Mallinger aan. Zijn onderzoek naar Mallinger bestaat echter vooral uit wat rondhangen en socialisen met andere gasten in zijn hotel, waarbij Meg ongestoord in de omgeving rondhuppelt. De rest van de film komt vervolgens over als een overbodige en vooral als een uiterst kunstmatig tot stand gebrachte herhaling van ingrediënten uit het eerste deel van de film: de overduidelijke boze bedoelingen en praktijken van Mallinger en zijn dochter, een paar vage aanvallen van de mot en diverse slachtoffers waarbij vooral de bezorgdheid naar Meg uit moet gaan wanneer ook zij een slachtoffer van de boosdoeners in dit verhaal wordt. Tussendoor vangt Quennell dan ‘toevallig’ datgene op wat hij weten moet en wordt er gestaag naar de ontknoping toegewerkt…die er qua ongeloofwaardigheid nog een schepje bovenop doet wanneer de relatie tussen Mallinger’s ‘dochter’ en de reuzenmot onthuld wordt. Ook de confrontatie tussen de mot en de onbegrijpelijkerwijs opeens in gewetensnood verkerende Mallinger en de slotconfrontatie tussen Quennell en de mot brengen de geloofwaardigheid van de ontwikkelingen nog eens naar een hernieuwd dieptepunt.

De accentverschuiving naar een half detectiveverhaal en de onlogische en ongeloofwaardige ontwikkelingen daarbinnen dus, die in deze film boven alles uitstijgen en die deze productie ondermijnen. Temeer daar er qua horror in deze film ook wel wat te wensen overblijft. De beelden van het weinig tot de verbeelding sprekende toeslaan van de mot blijven voornamelijk beperkt bij wat vage gestalten en schaduwen tussen de toch al zo donkere bomen en het bladerige struikgewas en het nodige geschreeuw van diverse slachtoffers, waarbij de reuzenmot zelf soms ook nog geeneens in beeld komt. Wanneer dat voor de eerste keer wel volledig gebeurt, zal zijn uiterlijk ook niet echt de haren te berge doen rijzen: overduidelijk iemand in een insectenpak. Daarnaast zijn met name de transformatiescènes waarin de mot een rol speelt van bedroevende kwaliteit en zullen ze daarnaast niet bijdragen tot het idee dat een meer frequente verschijning van de mot het horrorgehalte in deze film op had kunnen schroeven. Wel is in zowel het eerste als tweede deel van deze film een zekere dreiging lange tijd voelbaar aanwezig door met name het verdachte gedrag van Mallinger en zijn dochter, maar de te lange tijdsduur waarmee daar niets of te weinig mee wordt gedaan, doet de effectiviteit daarvan al snel dalen.

Helaas, een misser, deze productie. Het resultaat is nog het meest een kruising tussen een detective/mystery- en een horrorverhaal, maar komt op geen van beide gebieden uit de verf. Naar verluidt beschouwde Peter Cushing dit als de slechtste horrorfilm waaraan hij ooit meedeed, en de meeste kijkers zullen zich daarbij kunnen aansluiten. Vooral voor de Cushing fans.

Frans Buitendijk