Tokyo Decadence – Topâzu (1992)

Regie: Ryu Murakami | 113 minuten | drama, erotiek | Acteurs: Miho Nikaido, Sayoko Amano, Tenmei Kano, Kan Mikami, Masahiko Shimada, Yayoi Kusama, Chie Sema

Met een titel als ‘Tokyo Decadence’ en een vrouw in kinky lingerie op de dvd-hoes of filmposter krijg je als kijker logischerwijs bepaalde verwachtingen bij de film in kwestie. Het zal wel weer om een exploitatieve film gaan vol seks en zonder al te veel inhoud. Dit is echter slechts tot op zekere hoogte waar. Want als je ook weet dat de schrijver en regisseur van de film – Ryu Murakami – onder meer verantwoordelijk was voor het schijnbaar perverse maar zeer boeiende en dramatisch effectieve ‘Audition’ van Takashi Miike, dan kun je namelijk verwachten dat de shockerende of “platte” vorm wel eens daadwerkelijk betekenis zou kunnen hebben. Dit is inderdaad het geval in ‘Tokyo Decadence’, een soort SM-variant van Alice in Wonderland.

Het grootste gedeelte van de film zit de toeschouwer te kijken naar verschillende soorten bizarre seksuele rollenspellen, waarin rijke, decadente mannen (en vrouwen) een hoofdrol spelen. Dominatrix Saki heeft een aardige verklaring voor dit gedrag van deze welgestelde Japanners: Japan is rijk maar weet hier niet mee om te gaan, en begeven zich daarom, vanuit een gevoel van schaamte, in deze bizarre, seksuele, en pijnlijke wereld. Saki kan op haar beurt weer profiteren van deze groeiende masochistische behoeftes van Japanse mannen middels haar onderwerpende rollenspelletjes. Tegenover hoofdpersonage Ai (Miho Nikaido) doet ze aanvankelijk voorkomen alsof zij zelf nergens last van heeft en het hoofd stevig op de schouders heeft zitten, maar dit blijkt een illusie. Ze is zwaar onder invloed van pillen en cocaïne, en maakt een fatalistische indruk. Vrouwen hebben het dus niet veel minder moeilijk dan de doorgedraaide mannen in deze film, en het is deze vijandige, troosteloze wereld waarin Ai moet zien te overleven en waarin ze zelfs liefde probeert te vinden.

Zonder het oogpunt van Ai zou ‘Tokyo Decadence’ simpelweg een weinig tot nietszeggende aaneenschakeling zijn geweest van SM-scènes: van bezoekjes van callgirls aan hun veeleisende klanten. Echter, de aanwezigheid van Ai zet alles in een interessante context en maakt de hele situatie persoonlijk en extra grimmig. Er vindt een bijna tastbare botsing plaats tussen de onschuldige, naïeve wereld, en de groezelige onderwereld van drugs, depressie, seks, en geweld. Murakami plaatst de toeschouwer effectief in de schoenen van de onervaren callgirl Ai, die helemaal niet in de hier gepresenteerde wereld thuishoort. Net als Dirk Diggler in ‘Boogie Nights’ is zij erachter gekomen dat ze eigenlijk nergens een talent voor heeft buiten de seksindustrie, maar in tegenstelling tot Diggler grijpt zij haar potentie als sm-callgirl – die zij volgens een klant heeft – niet vol enthousiasme aan. Het bevalt haar allemaal niets, wat ze moet doen. Ze wordt geïnjecteerd, moet op handen en voeten lopen met een ingebrachte vibrator, dient een klant te wurgen, moet een lijk spelen dat verkracht wordt, en plast na gevingerd te zijn in een teiltje zodat een klant het later op kan drinken. Verlegen en met grote ogen ondergaat of observeert ze alles en de kijker heeft met haar te doen. Hij voelt zich samen met haar verloren en bedreigd in deze vreemde wereld.

Ai’s verlossing zou een klant kunnen zijn die ooit lief voor haar was, maar die inmiddels met een ander getrouwd is. Ze houdt nog steeds van hem en koestert de stille hoop dat het nog goed zal komen. Als kijker gun je haar al het geluk van de wereld, ook omdat hier misschien hoop voor de mensheid als geheel uit geput zou kunnen worden. Dat niet alles verloren is, en dat liefde en gezonde relaties gewoon mogelijk zijn. De kijker wil het voor Ai – wat “liefde” betekent – maar ook voor zichzelf.

De oplossing van Murakami is, in vergelijking met wat ervoor kwam, wat te symbolisch en droomachtig, maar is wel consistent met de hoedanigheid van de film als donker, modern sprookje. Toch was een realistischer benadering misschien bevredigender geweest. Tevens blijft de film wel erg episodisch, wat, ondanks het karakter van parabel, een zekere diepgang in de weg staat. Zo is het niet helemaal duidelijk wat elke afzonderlijke episode voor effect heeft op de ontwikkeling van Ai. Ze ondergaat alles op dezelfde, schuchtere manier, en de kijker moet zelf maar invullen welke betekenis er zou kunnen zitten in de gedragingen van de klanten.

‘Tokyo Decadence’ geeft een interessant kijkje in een bizarre wereld, en heeft in Ai de ideale gids gevonden. De film vuurt niet doelloos seksscènes op de kijker af, maar lijkt daadwerkelijk wat te zeggen te hebben. Het is zeker geen makkelijke, maar wel degelijk een memorabele film.

Bart Rietvink