Tropic of Cancer (1970)

Regie: Joseph Strick | 88 minuten | drama, erotiek, komedie | Acteurs: Rip Torn, Ellen Burstyn, James T. Callahan, David Baur, Laurence Lignères, Phil Brown, Dominique Delpierre, Stuart De Silva, Raymond Gérôme, Gisèle Grimm, Ginette Leclerc, Françoise Lugagne, Magali Noël, Sheila Steafel, Elliott Sullivan

Joseph Strick is geen vreemde wanneer het aankomt op verfilmingen van literaire klassiekers. In 1967 zag ‘Ulysses’ het levenslicht, Stricks bewerking van het magnum opus van James Joyce. Voor het in 1970 verschenen ‘Tropic of Cancer’, een adaptatie van Henry Millers schandaalroman uit 1936, gebruikt Stricks dezelfde benadering als drie jaar ervoor. Helaas is dit niet in zijn geheel goed nieuws. De fragmentarische structuur, vol met in de tijd vooruit- en achteruit springende scènes, en de montages zonder dialoog, geven de film een aantrekkelijke grillige, bijna abstracte toon, die ongetwijfeld goed past bij de personages en het verhaal. Tegelijkertijd zorgen de nadruk op het literaire, de aanhoudende voice-over, de onsympathieke, eendimensionale karakters, de focus op seks en choqueren, en het gebrek aan humor, voor een productie waar weinig plezier mee te beleven of waarde uit te halen is.

Het begin van de film is nog redelijk hoopvol. Niet dat het meeslepend te noemen is, maar er wordt tenminste één koppel gevolgd, waarbij ook even emoties in het spel komen (wanneer Mona zegt dat ze erg verdrietig zou zijn geweest wanneer Henry niet zou zijn gekomen), met de verwachting dat deze relatie zich gaat verdiepen en de investering van de kijker terugbetaald wordt. Maar helaas verschijnt Mona (Ellen Burstyn) snel uit beeld wanneer blijkt dat haar vriend een klaploper is, hij haar meeneemt naar een armoedig hotel en eigenlijk alleen maar seks lijkt te willen. Hoewel direct na haar vertrek Henry (Rip Torn) via een voice-over verkondigt dat hij zich nu als in een hel voelt en het leven zonder Mona eigenlijk geen zin heeft, merkt de kijker niets van deze gevoelens bij het personage zelf. Hij toont namelijk geen verdriet en gaat vrolijk verder naar de volgende vrouw.

Eigenlijk bestaat het hele leven van Henry – in ieder geval in de tijdspanne van het filmverhaal – uit seks, het praten over seks (het liefst zo vulgair mogelijk), en het rondhangen met zijn gelijkgestemde expat-vrienden. De samenvatting van dit verhaal mag dan de indruk wekken dat het hier om een romantisch leven van vrijzinnige bohémiens gaat, vol met filosofische mijmeringen, dromen over de toekomst, en op filmisch vlak, Nouvelle Vague-achtige kunstzinnigheid, maar hier blijkt nauwelijks iets van aanwezig te zijn. Afgezien van enkele stilistische oplevingen, is deze filmversie van Millers boek een opvallend platte aangelegenheid, waar vrouwen als wegwerpartikelen behandeld en besproken worden en hun geslachtsdelen veelvuldig aan bod komen, zowel visueel gezien als in de dialogen. Hoewel sommige dialogen intrigeren, wordt er wat te erg en te letterlijk op geleund, net als Strick in ‘Ulysses’ deed, en is deze contemplatie (wanneer het even niet over platitudes gaat) moeilijk te rijmen met het gedrag van Henry in de film zelf. Gelukkig zijn sommige bijpersonages wel interessant – waaronder een vriend van Henry die vertelt over zijn escapades met een (voor hem) te oude vrouw en een Française met een heet temperament (en een geslachtsziekte, zo blijkt even later) – en houdt de elliptische filmstijl de kijker scherp, maar aan het eind van de film blijft slechts een leeg gevoel over. Het naakt wordt weinig prikkelend gepresenteerd, de seks is “lopende bandwerk” en de personages (vooral Henry zelf) komen over als ordinaire, pretentieuze nihilisten. Dat zal toch niet de bedoeling van Strick, of Miller zelf, geweest zijn.

Bart Rietvink