Portrait of the Artist as a Young Man (1977)

Regie: Joseph Strick | 92 minuten | drama | Acteurs: Bosco Hogan, T.P. McKenna, John Gielgud, Rosaleen Linehan, Maureen Potter, Niall Buggy, Bryan Murray, Des Cave, Leslie Lalor, Desmond Perry, Susan Fitzgerald, Luke Johnston, Danny Figgis, Cecil Sheehan, Brendan Cauldwell

Joseph Strick had, zo lijkt het, een eigenaardige voorkeur voor het verfilmen van “onverfilmbare” boeken. Eerder – in 1960 en 1967 – waagde hij zich aan filmische bewerkingen van Henry Millers schandaalroman “Tropic of Cancer” en aan James Joyce’s magnum opus ‘Ulysses’. In beide gevallen toonde Strick zich bij tijd een wijlen een visueel creatieve filmmaker, met prikkelende cuts en suggestieve, symbolische beeldtaal. Helaas bleek hij tevens niet bij machte om goed los te komen van het bronmateriaal en de film op zijn eigen termen te laten ademen en leven. Hij citeerde vaak te slaafs uit de boeken, en doorgaans via een afstandelijke voice-over. ‘Portrait of the Artist as a Young Man’, weer een bewerking van een boek van Joyce, laat de voice-over gelukkig meestal achterwege, maar wat hiervoor in de plaats komt is jammer genoeg niet veel beter.

De ingrediënten van het verhaal en zijn context zijn hebben voldoende drama voor een meeslepende en intense film, maar afgezien van een handvol interessante scènes en leuke personages is de film helaas veel te stijf en onpersoonlijk om warm van te kunnen worden. Het speelt zich af in het Ierland van het einde van de negentiende eeuw, en het was een roerige tijd waarin protestanten en katholieken, en religie en politiek, soms recht tegenover elkaar kwamen te staan. De interessantste scène in dit opzicht is een felle discussie aan de eettafel, waar moederlief de vrede probeert te bewaren voor de bestwil van het kind Stephen, die met rooie oortjes zit te luisteren hoe zijn vader zich uitlaat over de katholieke priesters en hoe ze, volgens hem, het land hebben verraden. Vader Simon wordt op lichtelijk snobistische, maar toch ook grappige en sympathiekere wijze neergezet door T.P. McKenna, één van de grootste pluspunten van de film. Verder is het natuurlijk een goede keuze om de eloquente spreker John Gielgud een rol als priester te geven. Zelfs als hij het telefoonboek zou voorlezen, zou je aan zijn lippen hangen.

Dit geldt helaas niet voor hoofdrolspeler Bosco Hogan, die in zijn rol als Stephen Dedalus in moet staan voor schrijver James Joyce zelf. Hij heeft nauwelijks uitstraling, kijkt de helft van de tijd strak voor zich uit zonder veel emotie te tonen, en wanneer hij eindelijk begint te spreken, kan hij eigenlijk alleen wijsgeren citeren die hun visie geven op schoonheid, kunst, of medelijden. In de laatste circa twintig minuten van de film filosofeert Stephen maar door. Op zichzelf zijn het interessante gedachtes, maar de droge manier waarop ze worden opgelepeld maakt dat je beter af bent als je een filosofieboek erbij pakt en zelf eens op je gemak de verschillende theorieën bestudeert.

De innerlijke worstelingen van Stephen zijn natuurlijk intrigerend, maar het blijft allemaal zo tam en contemplatief, dat hier weinig boeiends uit te halen valt. Ja, Stephen biecht aan de priester op dat hij zondige gedachten heeft over orgies, en hij verzamelt inderdaad plaatjes van blote vrouwen, die onder de schoolbanken worden doorgegeven, en hij bezoekt zelfs in één scène een prostituee, maar de weerslag op de emoties van Stephen is moeilijk waar te nemen. Hij zou het heel moeilijk moeten hebben met het katholicisme en het Ierse nationalisme die zwaar op hem drukken, maar hier komt helaas weinig van naar buiten. Met nog enkele aardige visuele touches, die zijn emoties symboliseren – zoals na de preek van verdoemenis van Gielgud, wanneer een versteende versie van het hoofd van Stephen in een droombeeld door een hamer kapot wordt geslagen -, en wat interessante episodes, zoals de moeilijke tijd van de jonge Stephen op een strenge katholieke school, is de film ongeveer de helft van de tijd nog de moeite waard, maar de productie weet helaas op geen enkel moment goed van de grond te komen.

Bart Rietvink