A State of Mind (2004)
Regie: Daniel Gordon | 94 minuten | documentaire
De jonge Britse documentairemaker Daniel Gordon besloot na zijn debuutfilm “The Game of Their Lives” dat hij nog niet klaar was met Noord-Korea en vond in twee piepjonge meisjes in de voorbereiding op de Massaspelen zijn nieuwe onderwerp. Stellig begint hij de documentaire met de boodschap dat Noord-Korea het minst bezochte, minst bekende en slechtst begrepen land ter wereld is. Of er werkelijk geen andere landen zijn die nog lager op het verlanglijstje van buitenlandse bezoekers staan, valt te betwijfelen, maar Gordon heeft natuurlijk wel een punt. Hij beoogt met zijn films dan ook een inkijkje te geven in het leven van een aantal Noord-Koreanen en de ‘Westerse’ kijker in contact te brengen met dat geheimzinnige land, voluit de Democratische Volksrepubliek Korea. Of we ze werkelijk leren kennen, blijft onduidelijk.
De belangrijkste vraag die de documentaire ons voorlegt is in feite of het leven dat de meisjes – gedwongen – leiden nu te veroordelen is of niet. Moeten wij er überhaupt iets van vinden? Gordon geeft geen mening in de film, daar hij enerzijds toont hoe de bevolking enorm onder de duim wordt gehouden (bijvoorbeeld door gedwongen staatsradio, die door de pijpleidingen van ieder huis de woonkamer binnenkomt, en alleen zachter gezet kan worden, maar nooit uit), terwijl aan de andere kant vooral de schone schijn wordt opgehouden en iedereen voortdurend enorm blij en gelukkig lijkt. Of misschien wel ís. Want daar komen we nooit achter. In Nederland hebben wij nu eenmaal besloten dat meisjes van elf en dertien jaar niet iedere dag hoeven te trainen voor iets waar ze niet zelf voor hebben gekozen; dat het beter is dat ze op die leeftijd sociale vaardigheden opdoen en zichzelf ‘ontwikkelen’. Maar of dit werkelijk beter is kan niemand met zekerheid zeggen. Dit dilemma wordt in de film niet opgelost, omdat juist de twee kanten van het verhaal voortdurend belicht worden.
De beelden van de trainingen en de uiteindelijke uitvoering zijn werkelijk adembenemend. De enorme inzet en voorbereiding die hieraan ten grondslag liggen zijn bijna niet te bevatten. Kinderen van alle leeftijden voeren met ijzeren discipline de meest ingewikkelde acrobatische capriolen uit, allen in dienst van het geheel: de vertelling van de revolutionaire geschiedenis door middel van dans, muziek, acrobatiek en de bekende reusachtige beelden, gevormd door duizenden mensen met gekleurde platen die samen een beeltenis maken. Van de Grote Leider Kim Il-Sung bijvoorbeeld, of zijn zoon en huidige leider, de Generaal, Kim Jong-Il. Of van een verslagen Amerikaanse onderdrukker. Want alle narigheid is de schuld van de Verenigde Staten, zoveel is duidelijk. Dit wordt de kinderen ook uitvoerig geleerd in hun lessen Revolutionaire Geschiedenis. Ook de ouders van de meisjes vallen hier steeds op terug, als ze een boekje opendoen over de ellendige perioden in de recente geschiedenis, waarin er nauwelijks eten was bijvoorbeeld, of voordurend de stroom uitviel (iets wat nu nog steeds aan de orde van de dag is).
Het geheel van onderwerpen in de film verandert helaas weinig aan het beeld van Noord-Korea dat wij hier kennen. We zien lieve, schattige maar sterk onderdrukte mensen, ja mensen, weliswaar met onvoorwaardelijke liefde voor de Natie en de Leiders, en jonge meisjes die net als iedere 13-jarige vooral plezier willen maken en met leeftijdsgenootjes willen zijn. Maar ook uit – toch wel – vrije wil hun middagen opofferen om tot in stralende perfectie te oefenen zodat zij hun Grote Liefde, hun Vader en Leider niet teleurstellen als ze eindelijk voor hem op zullen mogen treden. Het antwoord op de eerder gestelde vraag wordt niet gegeven, maar zal iedere kijker voor zichzelf moeten bepalen.
Ruby Sanders