Carmen Comes Home – Karumen kokyô ni kaeru (1951)

Regie: Keisuke Kinoshita | 96 minuten | komedie | Acteurs: Hideko Takamine, Shûji Sano, Chishû Ryû, Kuniko Igawa, Takeshi Sakamoto, Bontarô Miake, Keiji Sada, Toshiko Kobayashi, Kôji Mitsui, Yûko Mochizuki, Yoshindo Yamaji, Akio Isono

Ter gelegenheid van het 100-jarige bestaan van de filmstudio Shochiku vertoond Eye Filmmuseum een programma met films uit de voormalige Japanse productiestal. Eye vertoont onder andere werken van Yasujirō Ozu (‘Tokyo Story’, 1953), Masaki Kobayashi (‘The Human Condition’ – trilogie, 1959-61) en Takeshi Kitano (‘Sonatine’, 1993). Er is niet alleen plaats voor de alom bekende gelauwerde films in dit programma, maar ook voor curiosa als ‘Carmen Comes Home’ uit 1951. Deze plattelandskomedie behoort wellicht niet tot de gevestigde orde van Japanse wereldklassiekers, het geeft wel een vermakelijk inkijkje in Japanse folklore en satire. Bovendien is deze productie de eerste kleurenfilm van eigen bodem, want ‘Carmen Comes Home’ is gedraaid in Fujicolor, een tegenhanger van het Amerikaanse Technicolor.

Vanwege een renovatie van het Tokyo’s theater waar Carmen optreedt, keert de wulpse en kleurrijke artieste met haar beste vriendin en collega Maya terug naar haar geboortedorpje in het district Nagano. Daar doen deze fleurige dames vele hoofden draaien, want de ooit kleine Kin Aoyama, nu paraderend door het leven als Lily Carmen, is tegenwoordig volleerd stripper. Haar vader, die nog altijd in het dorp rond struint, schaamt zich rot voor de onzedelijke roeping van zijn dochter, maar zoals zijn mededorpelingen hardop fluisteren, Kin was nu eenmaal tijdens haar jeugd door een koe getrapt. Ook de lokale schooldirecteur, vertolkt door Chishu Ryu, een vaste acteur van regisseur Ozu, spreekt schande van zijn oude pupil, vooral bevreesd dat de dorpskinderen een slecht voorbeeld krijgen. Echter, de grote zakenman in het pietluttige plaatsje, Maruju, ziet een lucratieve zaak in de spoedvakantie van de twee artiesten met grootsteedse inborst.

De kneuterige grappen, grollen en typetjes in ‘Carmen Comes Home’ lijken zo uit een jolige Oostenrijkse Alpenfilm weggelopen, inclusief de obligate koeien. Het mist wel de gewoonlijke slapende reuzen op de achtergrond want dat zijn hier actieve vulkanen, die de dorpelingen op Japans grootste eiland Honshu beschouwen als heilige entiteiten. De show van Carmen en Maya onder auspiciën van zakenman Maruju vormt het hoogtepunt van de film: de dames dansen ongeremd variaties op de Franse cancan onder begeleiding van een dweilorkest dat onder andere werk van Schubert lichtelijk molesteert. Sowieso zijn de hoeveelheid verwijzingen naar Parijs en andere Europese cultuur opmerkelijk. Meerdere keren zingen Carmen en Maya liedjes met een dikke knipoog naar beruchte Europese zeden. De mix van kleinburgerlijk drama en lichte satire heeft zelfs wat weg van het oer-Hollandse ‘Fanfare’ (Bert Haanstra, 1958), minus het gebergte dan.

‘Carmen Comes Home’ is een aardig tussendoortje voor de liefhebber, maar kan een must voor de (film)geschiedenis beminnende kijker zijn. Hoewel niet verfijnd, is deze productie namelijk een kenschets van de sociale mores in een specifieke plaats en tijd. Evenals dat de Japanners toentertijd deze Shochiku productie voornamelijk in het zwart-wit in de bioscopen zagen (uit voorzorg moest regisseur Keisuke Kinoshita zowel in zwart-wit als kleur filmen, want films in Fujicolor vertonen was nog zeer kostelijk en bewerkelijk), heeft zijn morele boodschap overigens bar weinig kleur. Erotisch dansen is fout, het is een zonde die de eer van gemeenschap en vooral van de vader bezoedelt. Lichtpuntje in de film voor Carmen en consorten: de Japanse samenleving accepteert dat dit artistieke fenomeen nu eenmaal bestaat. Kortom, je zal maar de dochter zijn. Snel weer terug op de trein naar Tokyo!

Roy van Landschoot

Waardering: 3

Speciale vertoning: Shochiku 100, EYE Film Instituut (februari 2022)