Vroeger kon je lachen (1983)

Regie: Bert Haanstra | 85 minuten | drama, biografie | Acteurs: Martine Bijl, Kees Brusse, Simon Carmiggelt, Jacques Commandeur, Sylvia de Leur, Mary Dresselhuys, Rijk de Gooyer, Guus Hermus, Hetty Heyting, Elizabeth Hoytink, Kees van Kooten, Wim Kouwenhoven, John Kraaykamp, Robert Long, Sacco van der Made, Hans Melissen, Paul Meyer, Bert Nienhuis, Henny Orri, Pierre Roth, Riek Schagen, Wim Sonneveld, Paul Steenbergen, Max Teeuwisse, Carolien van den Berg

Dat de teksten van Simon Carmiggelt goed samengaan met de beelden van Bert Haanstra was al te zien in de documentaire over het Nederlandse volk genaamd ‘Alleman’. Met ‘Vroeger kon je lachen’ blijkt nog eens goed hoezeer deze twee vrienden qua sensibiliteit bij elkaar passen. Nu hoeft Haanstra echter niet veel toe te voegen aan de teksten – voornamelijk monologen – van Carmiggelt. Hij registreert slechts hoe een schare aan Nederlandse topacteurs zijn woorden weergeven. Af en toe laat hij wel wat omgevingsshots zien met joggende, of zich ontspannende, mensen, en ook figureren er zoals gewoonlijk dieren in de film om de menselijke interacties ironisch te ondersteunen. Maar het draait hier toch echt vooral om Simon Carmiggelt zelf, die de stukjes aan elkaar praat en naast zijn amusante versjes en geobserveerde gesprekjes ook erg persoonlijke zaken met de kijker deelt.

‘Vroeger kon je lachen’ is een film die geheel aan Carmiggelt is opgedragen, ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag. En als collage van zijn werk, als persoonlijk inkijkje in zijn ziel, komt de film ook het best tot zijn recht. De stukjes zelf, een dozijn in aantal, zijn meestal niet heel erg opzienbarend qua inhoud, maar de verhalen zijn, op een enkele uitzondering na, altijd op zijn minst interessant en het kijken waard. En er zitten een paar erg leuke stukjes bij, die de benodigde pieken in de collectie aanbrengen. Maar het is niet altijd om de pure inhoud te doen. De keur aan grote acteurs en actrices doen de woorden van Carmiggelt echt tot leven komen. De manier waarop iets verteld wordt dient niet onderschat te worden. Zo zou het stukje met de luidruchtige man die naast een visser komt zitten in de handen van een middelmatige “performer” waarschijnlijk een stuk minder tot de verbeelding spreken dan het nu doet. Nu wordt deze man namelijk gestalte gegeven door John Kraaijkamp Sr., die er een droogkomisch – in plaats van louter irritant – figuur van maakt. Ook voegt Haanstra leuke shots toe van wegvliegende eenden, die schrikken wanneer de man weer eens uitroept dat hij er voor zijn “RUST!” komt.

Maar het is natuurlijk heiligschennis om te beweren dat Carmiggelt een middelmatige, of oninteressante, schrijver is. En dit is ook hier zeker niet het geval. Het is alleen zo dat gesproken tekst in filmvorm toch enige meerwaarde in de uitvoering moet krijgen, hoe beeldend of grappig de inhoud ook kan zijn. En dat is hij bijvoorbeeld in het openingssegment, waarin Martine Bijl een erg komisch verhaal vertelt over haar onvermogen om alleen te zijn, en daarom met de meest foute mannen aanpapt, zelfs met een psychopaat (“ach, als je je brood maar verdient”). Het toppunt is de spiegel die ze in haar cel had neergezet – ze zat in de gevangenis voor het wegmoffelen van verbalen voor haar man – om de eenzaamheid tegen te gaan. Dan had ze tijdens het eten tenminste het idee dat er iemand tegenover haar zat.

Minstens zo grappig is het beroemde stuk met Kees van Koten, die tijdens een signeersessie van Carmiggelt als de Vieze Man binnenkomt en hem aanziet voor een andere schrijver, vrouwenarts Dr. Dick Faber. Hij denkt dat “Carmiggelt” zijn “sadoniem” is – want “zo heet toch niemand” – en ziet vervolgens in elk boek van hem een dubbele, schunnige, betekenis. Van het boek “Fluiten In Het Donker” merkt hij bijvoorbeeld op “Lekker, hè, met je fluit in het donker”. En wanneer hij vervolgens de titel “Klein Beginnen” ziet: “Ja, je moet klein beginnen, he. Je kunt niet de hele dag met zo’n grote kaneelstok lopen”. Verder zorgt een oude registratie van een opvoering van Wim Sonneveld voor een komische noot, alsmede een vrijwel tekstloos filmpje over een echtpaar dat een stukje gaat fietsen, maar waarvan de man een stuk chagrijn blijkt te zijn, en zijn vrouw tot zijn slaafje is verworden, die zijn sinaasappel moet schoonmaken en sigaar moet vasthouden. Zeker de helft van de film is echter niet komisch van aard, maar nostalgisch, tragisch, of meewarig.

Een stukje met Mary Dresselhuis gaat over de ouderdom en welke gebreken zich op den duur de kop op kunnen steken. Een mooi einde is het wanneer ze tegen de luisterende Carmiggelt, die net heeft gezegd dat hij achtenzestig jaar is, opmerkt: “Dan ben u nog jong. Geniet er maar van”. Verschillende verhalen gaan over eenzaamheid of teleurstellingen in het leven. Onthullend is het laatste segment waarin acteur Paul Steenbergen Simon Carmiggelt zelf vertegenwoordigd met zijn verhaal over zijn vader, en hoe hij zich jarenlang schuldig heeft gevoeld voor diens dood. Gelukkig eindigt Carmiggelt (oftewel, Haanstra) op een positieve noot door te laten zien het leven te eren en zich te omringen met dingen, of liever: mensen, die hem dierbaar zijn. Dat gebeurt letterlijk wanneer zijn acht kleinkinderen de kamer binnenlopen om een nieuwe foto te maken voor de kaft van zijn populaire bundel “Ik Mag Niet Mopperen”; een opzettelijk positieve titel, en een uitspraak die ook voor de kijker van deze film geldt. Geen briljant, optimaal geölied werk, maar een film waarin de positieve punten de negatieve zonder meer overstemmen.

Bart Rietvink