Werckmeister harmóniák (2000)

Recensie Werckmeister harmóniák CinemagazineRegie: Béla Tarr, Ágnes Hranitzky | 145 minuten | drama | Acteurs: Lars Rudolph, Peter Fitz, Hanna Schygulla, János Derzsi, Djoko Rosic, Tamás Wichmann, Ferenc Kállai, Mihály Kormos, Putyi Horváth, Éva Almássy Albert, Irén Szajki, Alfréd Járai, György Barkó, Lajos Dobák, András Fekete

Het haast perverse donkere sprookje ‘Werckmeister harmóniák’ (2000) regisseerde Tarr samen met partner Agnes Hranitzky en is gebaseerd op de roman ‘The Melancholy of Resistance’ van Laszlo Krayznahorkai. Het fungeert losjes als het sluitstuk op een grimmig drieluik met als startsein ‘Damnation’ (1988), over het einde van het communisme in een stadje, en als brug het magnum opus Sátántangó (1994) waarin een dorp wanhopig door ploetert na de ondergang van een collectieve boerderij. Bij ‘Werckmeister harmóniák’ onderga je hoe een plaatsje tijdens de desillusie over de grote gemeenschapszin zich schaart achter een schimmige en duistere prins die het einde der tijden verkondigt.

De krantenbezorger János Valuska (Lars Rudolph) leeft bij zijn oom György Eszter (Peter Fitz), een gepensioneerde componist en gewaardeerde kunstenaar in de lokale gemeenschap, in een verlaten Hongaars stadje tijdens het communistisch bewind. Iedere dag is er één om te overleven voor János en zijn oom. Af en toe brengt het neefje dichtwerk ten gehore in de lokale bar waar zich vooral dronkaards ophouden.

In onmiskenbaar zwart-wit schetst Tarr met verfijnde penseelstreken aan longshots de wereld van János, zijn oom en hun plaatsgenoten. In het werk van Tarr ontspringt bijna niks aan het verval en de melancholie van alledag. Het gevoel van doem komt ook voort uit de godsverlaten locaties die op spookachtige wijze vastgelegd worden in lange zwart-wit shots vol klapperende deuren en loszittende schoenzolen. Het verval voelt immer authentiek. En ondanks dat chaos langzaam maar zeker de film overwoekert, is daar nog altijd het meditatieve ritme van het camerawerk en de spaarzame montage. Die twee bieden een obscuur licht in de haast zwelgende duisternis.

Er arriveert een klein circusgezelschap met een groot opgezette walvis op het stadsplein. Iedereen in het stadje waar János woont, heeft wel oren naar een verzetje. Ook wordt er gefluisterd over de aanwezigheid van een prins bij het circus. Deze mysterieuze figuur opereert vanuit de schaduwen en zet de lokale bevolking tegen elkaar op met anarchistische en populistische praatjes. Het is de katalysator voor een geweldsexplosie die voor altijd in het geheugen van János gegrift zal staan.

Het uit negenendertig shots bestaande ‘Werckmeister harmóniák’ doet niet onder in uitzichtloosheid voor de rest van de drieluik. Echter de gitzwarte rand wordt wel gepolijst met een nostalgisch muzikaal leidmotief die de drukkende helletocht ietwat dragelijker maakt. Het voelt alsof Tarr toch nog een positieve noot wil kraken in dit gedoemde universum. De keuze voor sfeer boven plot, die nauwelijks bestaat of eigenlijk vooral voortkomt uit de paranoia van de personages, hindert weinig in deze schoonheid zwanger van onheil (de Duitse regisseur Fritz Lang had er heimelijk van gesmuld). Het is dat onbegrijpelijke van de menselijke aard en het leven waar je door wordt vervoerd. Iets waar je nooit echt de vinger op kan leggen, iets dat ergens tussen de geest en het gehemelte blijft steken, openbaren Tarr en Hranitzky aan de kijker via hun zonderlinge blik op het hoopje mens.

Roy van Landschoot

Waardering: 4

Speciale vertoning: IFFR 2001
Bioscooprelease: 4 april 2002
Bioscooprelease: 15 december 2022 (4K restauratie)