Dodes’ka-den – Dô Desu Ka Den (1970)

Regie: Akira Kurosawa | 140 minuten | drama | Acteurs: Yoshitaka Zushi, Kin Sugai, Toshiyuki Tonomura, Shinsuke Minami, Yûko Kusunoki, Junzaburo Ban, Kiyoko Tange, Michio Hino, Keiji Furuyama, Tappei Shimokawa, Kunie Tanaka, Jitsuko Yoshimura, Hisashi Igawa, Hideko Okiyama, Tatsuo Matsumura, Tomoko Yamazaki, Masahiko Kametani, Hiroshi Akutagawa, Noboru Mitani, Hiroyuki Kawase, Imari Tsuji, Akemi Negishi, Kazuo Kato, Michiko Araki, Shoichi Kuwayama, Tomoko Naraoka, Koji Mitsui, Jerry Fujio, Mashahiko Tanimura, Atsushi Watanabe, Kamatari Fujiwara, Sanji Kojima, Satoshi Hasegawa, Kumiko Ono

Akira Kurosawa (1910-1998) was in het westen altijd populairder dan in zijn vaderland Japan. Zijn werk heeft de Japanse filmwereld onmiskenbaar dichter bij Hollywood gebracht. Hoewel hij al jaren films regisseerde, kwam zijn grote doorbraak met ‘Rashomon’ (1950), een historisch drama dat zich afspeelt in het feodale Japan en verteld wordt vanuit vijf verschillende perspectieven. Andere klassiekers als ‘Ikiru’ (1952), en ‘The Seven Samourai’ (1954) volgden. Vanaf de jaren zestig verging het Kurosawa heel wat moeilijker. Hij maakte mooie films maar ze haalden niet de gewenste successen. Met ‘Dodes’ka-den’ (1970) hoopte hij het tij te keren. Niet alleen gooide hij in visueel opzicht het roer totaal om – dit was zijn eerste kleurenfilm – ook zijn houding ten opzichte van zijn personages was voor het eerst een stuk somberder en trager. ‘Dodes’ka-den’, naar de roman ‘Stad zonder Seizoenen’ van Shûgorô Yamamoto, werd de eerste en meteen ook de laatste film die hij met de ‘Club van de Vier Ridders’, een collectief dat hij vormde met drie andere Japanse filmmakers, zou maken.

In ‘Dodes’ka-den’ staat een groep mensen centraal die hun leefomgeving hebben opgetrokken op een vuilstortplaats. Een van hen is de zwakzinnige tiener Rokkuchan (Yoshitaka Zushi), die helemaal gek is van trams. Zijn hele huis hangt vol met afbeeldingen en tekeningen van trams. Maar Rokkuchan gaat nog verder is zijn adoratie; hij beeldt zich in dat hij elke dag met de tram zijn rondjes rijdt over de vuilstortplaats, daarbij met dodes’ka-den het geluid van het vervoersmiddel nabootsend. Rokkuchan brengt de kijker langs de diverse andere, kleurrijke bewoners van het gebied. Zo zijn er twee dronkaards die regelmatig van partner ruilen, een armlastige vader die met zijn zoontje droomt over het huis dat hij ooit wil gaan bouwen, een sympathieke zakenman met een tic die zwaar onder de plak zit bij zijn kenau van een echtgenote, een man die liefdevol zorgt voor de kinderen die zijn vrouw gebaard heeft uit een lange reeks buitenechtelijke affaires, een meisje dat door haar stiefvader wordt uitgebuit en zelfs misbruikt en een stel wasvrouwen dat hun ongezouten mening over alles en iedereen geeft.

Hoe verschillend de personages ook zijn, ze hebben allemaal gemeen dat ze in een uitzichtloze situatie zijn aanbeland. De film staat daarmee symbool voor de periode kort na de Tweede Wereldoorlog, toen Japan in beroerde economische omstandigheden was. ‘Dodes’ka-den’ volgt geen concrete verhaallijn, maar geeft een inkijkje in het leven aan de zelfkant van de samenleving. Het optimisme van Kurosawa’s eerdere werk mag dan plaats hebben gemaakt voor statische en trage beelden en een sombere sfeer, er zit wel degelijk humor in deze film. Daarnaast geeft het interessante gebruik van kleur – Kurosawa wilde deze film niet in het hem zo kenmerkende zwart-wit filmen omdat hij bang was dat dit milieu er dan té deprimerend uit zou zien – en opzettelijk onnatuurlijke decors een schril contrast tussen de troosteloosheid van de levens van deze mensen en de ontsnappingsstrategieën die ze voor zichzelf hebben ontwikkeld. Dit is het duidelijkst af te lezen in de verhaallijn rond de vader van het bedelende jongetje, die in gedachten het huis van zijn dromen steeds mooier maakt. Hopen mag natuurlijk altijd, maar de kans dat hun dromen uitkomen zijn minimaal.

‘Dodes’ka-den’ wijkt op nog meer vlakken af van Kurosawa’s eerdere werk. Geen Toshirô Mifune of Takashi Shimura in deze film, maar veelal nieuwe gezichten. De complete cast levert uitstekend werk en de film werd dat jaar bekroond met een Oscarnominatie voor beste buitenlandse film. Maar hoewel het westen ‘Dodes’ka-den’ – net als het meeste werk van Kurosawa overigens – met open armen ontving, flopte de prent in eigen land gigantisch. Naar verluidt vonden de Japanners de film te somber en wilden ze niet herinnerd worden aan de vervelende tijd net na de Tweede Wereldoorlog. Om nog wat te redden besloot de distributiemaatschappij de film drastisch in te korten, tot groot verdriet van Kurosawa. ‘Dodes’ka-den’ werd zijn eerste film in vijftien jaar tijd die zijn geld niet terugverdiende. Die mislukking betekende de doodsteek voor de ‘Club van de Vier Ridders’ en de regisseur vreesde voor zijn carrière. Omdat hij een leven zonder film niet zag zitten, deed hij in december 1970 zelfs een zelfmoordpoging. Gelukkig overleefde hij dat en kon hij vier jaar later zijn comeback maken met ‘Dersu Uzala’ (1975), waarna tot zijn dood in 1998 nog vele prachtige films zouden volgen.

De een vindt ‘Dodes’ka-den’ de grootste misser in het oeuvre van Kurosawa, de ander noemt het zijn grootste meesterwerk. Iedereen heeft wel een mening over deze film, juist omdat deze zo afwijkt van de rest van zijn werk. Feit blijft dat ‘Dodes’ka-den’ een opvallende plek inneemt op het palmares van Kurosawa en dat de film de tand des tijds uitstekend heeft doorstaan. Vormgeving en stilering zijn indrukwekkend en de personages meeslepend. Met zijn twee uur en twintig minuten is ‘Dodes’ka-den’ een lange zit – zeker gezien zijn trage karakter en ellenlange shots – maar wie er eens goed de tijd voor neemt zal absoluut rijkelijk beloond wordt door deze bijzonder indrukwekkende film.

Patricia Smagge