Doom (2005)

Regie: Andrzej Bartkowiak | 100 minuten | actie, horror, science fiction | Acteurs: Dwayne Johnson, Rosamund Pike, Karl Urban, Deobia Oparei, Ben Daniels, Razaaq Adoti, Ian Hughes, Dexter Fletcher

Dat ‘Doom’ geen hoogstaande film zou worden, kon iedereen op z’n vingers natellen. Het is hoe dan ook aan te raden om met aangepaste verwachtingen de bioscoop te betreden. Verhaaltechnisch valt er niet veel te verwachten, aangezien de film een bewerking is van een nagenoeg plotloos videospel. Verder lijkt het niet echt zinvol om de film van gebrek aan originaliteit te beschuldigen, omdat het spel in feite al een interpretatie was van de ‘Alien’-films. Voor een waardevolle beoordeling van ‘Doom’ zullen we dus moeten kijken wat de filmmakers weten toe te voegen aan de inherente cinematische obstakels en clichés.

Laten we beginnen met de, voor dit genre, belangrijke dimensie van hersenloos geweld en gore. Deze is tamelijk goed vertegenwoordigd, zo niet wat betreft frequentie dan toch wel wat betreft de extreme, expliciete aard ervan. Of het nu gaat om een lekker smerige autopsie op een gemuteerd mens, een hoofd dat plotseling van iemands romp wordt geslagen, een personage dat zijn eigen oor eraf rukt, of monsters die van dichtbij uiteen worden geschoten of doormidden worden gezaagd (in de First Person modus), er zitten aardig wat “gory” momenten in voor de liefhebber, en de film verdient zijn (Amerikaanse) ‘R’ keuring dan ook zeker. En de gore gaat vaak hand in hand met verplichte, doch effectieve schrikmomenten, wanneer er plotseling een monster vanachter een hoekje verschijnt of uit de dood opstaat.

De gore en actie in de film vormen uiteindelijk toch de belangrijkste aandachtspunten in de film, maar er is eigenlijk net niet genoeg van aanwezig. Het duurt lang voordat de echte actie begint en de film wordt vaak opgehouden vanwege onnodige zaken als achtergrondverhaal en ontwikkeling van personages. Dat wil zeggen, deze dingen kunnen waardevol zijn, maar als ze op een dermate onoriginele manier plaats vinden als in deze film, kunnen ze beter achterwege blijven om in plaats daarvan de aandacht te richten op het betere schiet- en slachtwerk. De extra informatie is vooral aanwezig in de vorm van het pseudo-wetenschappelijk gebazel van Pike’s personage, Dr. Samantha Grimm. De verklaring voor de monsters heeft te maken met genetische manipulatie, resulterend in gemuteerde mensen. Wow, geweldig. Hoe vaak hebben we dit al niet gehoord? En wat is er gebeurd met het idee uit het spel dat de monsters afkomstig zijn uit de hel? Is dat niet een voldoende angstaanjagende, en stuk efficiëntere verklaring voor de monsters?

Wat wel interessant is, is de potentiële dramatiek in de relatie tussen Samantha Grimm en haar broer John Grimm (Karl Urban), die niet voor de wetenschap heeft gekozen maar voor een leven als militair. Het is dit contrast in carrièrekeuze alsmede de relatie broer-zus, in plaats van de meer traditionele vriend-vriendin verhouding, dat dramatisch gezien waardevol is. Helaas wordt hier niet zoveel mee gedaan, afgezien van wat leuke conflictsituaties. Daar komt bij dat Pike volkomen verdwaald lijkt te zijn in deze film. Ze vormt mooie eyecandy met haar aantrekkelijke verschijning, maar haar acteerwerk is niet om over naar huis te schrijven: ze loopt volkomen verdwaasd en uitdrukkingsloos in de rondte. Jammer, want ze was zo sprankelend in ‘Pride & Prejudice’.

Eigenlijk is Karl Urban de enige acteur met een substantiële rol die aardig werk aflevert. Als Rohanstrijder Éomer in ‘The Lord of the Rings’ liet hij al zien intens over te kunnen komen, en hier slaagt hij er wederom in zich in te leven in het getraumatiseerde personage John Grimm (Reaper). Dwayne “The Rock” Johnson is te mat in zijn vertolking om een indruk achter te laten. Wel is een wending in het gedrag van zijn personage interessant. De film krijgt hierdoor zowaar een dramatische lading die de personages voor een moreel dilemma stelt. Alleen, zo gauw dit verhaalelement de kop opsteekt wordt het ook weer (in vrij letterlijke zin) afgeschoten. Jammer. Hetzelfde geldt voor de andere potentiële aardige verhaalideeën of leuke personages. Als toeschouwer krijg je heel even hoop, die echter al snel in de kiem wordt gesmoord. Neem de BFG, in de volksmond “Big Fucking Gun” genoemd. De introductie hiervan is heerlijk fetisjistisch, en doet denken aan het moment dat “The Bride” in ‘Kill Bill, vol. 1’ de zolder vol met samuraizwaarden betreedt. The Rock pakt het ding op, zegt iets van “Fuck, yeah!”, en gebruikt hem vervolgens maar twee keer. Een beetje een afknapper. Er hadden sowieso meer wapens gebruikt kunnen worden, waarbij iedere keer een zwaarder, indrukwekkender exemplaar voor de dag gehaald had kunnen worden, net als in het spel.

Tegen het einde komt er nog een vijf minuten durende scène in de film voor die het Eerste Persoon Perspectief van het spel aanneemt. Oftewel, je ziet alleen de hand en het wapen van de hoofdpersoon (Reaper) in beeld, terwijl je met hem meeloopt door de gangen heen en hij zoveel mogelijk monsters neerknalt. In het begin is het even fris en opwindend, maar het wordt al snel een saaie bedoening. Dit komt deels doordat de monsters puur voor de camera lijken te bestaan. Dat wil zeggen, ze komen in beeld, doen hun kunstje door angstaanjagend te brullen, en laten zich dan gewillig afknallen. Wezenlijker is wellicht de frustratie die ontstaat doordat we in de positie van speler worden gezet, terwijl we geen daadwerkelijke invloed kunnen uitoefenen. Het is als een Tantaluskwelling, waarbij interactiviteit wordt geveinsd maar het tegelijkertijd des te duidelijker wordt dat deze niet bestaat bij het kijken naar een film. Het best werkt het Eerste Persoon Perspectief wanneer er spanning ontstaat door te anticiperen wat er om het hoekje zou kunnen staan. De momenten waarbij Reaper langzaam langs de wanden en hoeken sluipt (met slechts beperkt zicht op de omgeving) zijn hierdoor het meest effectief. Wanneer het monster eenmaal in beeld is en Reaper confrontaties met de beesten aangaat, is het alsof je toekijkt terwijl een vriend “Doom” aan het spelen is. Met andere woorden, dat is vrij saai. Wellicht had hier meer uitgehaald kunnen worden.

Als alles gezegd en geschreven is, gaat het toch om de vraag of de film vermakelijk is. Dit is slechts ten dele het geval. Er zit soms aardige gore, actie en humor in de film (vaak in hetzelfde moment gevat), maar het is allemaal helaas niet frequent genoeg. ‘Doom’ is zeker niet abominabel, maar hij is ook verre van memorabel. De aanwezige actie, gore, en korte momenten van “inspiratie” zorgen ervoor dat de film toch nog twee sterren weet te verdienen. Of misschien was het de zin “Let’s see if we can find the body that goes with this arm” die de doorslag gaf…

Bart Rietvink

Waardering: 2

Bioscooprelease: 3 november 2005