Satanis, The Devil’s Mass (1969)

Regie: Ray Laurent | 68 minuten | documentaire

In 1966 werd de ‘Church of Satan’ opgericht door Anton Szandor LaVey, een voormalig circusartiest met een goede neus voor zaken. Nog voordat men ‘Beëlzebub’ kon zeggen stond de nieuw opgerichte kerk in het middelpunt van de belangstelling. De meest wilde geruchten over de praktijken die er zich afspeelden deden de rondte. Genoeg reden voor filmmaker Ray Laurent om er een sensationele documentaire over te maken. Vooral daar deze nieuwe ‘kerk’ meer het karakter bleek te hebben van een pervers seksclubje.

‘Satanis’ windt er geen doekjes om: al in de eerste minuten zijn we getuige van een heuse zwarte mis. Alhoewel de mis lang niet zo spannend blijkt te zijn als je hoopt – geen dierenoffers, wilde orgies of bloedrituelen – weten de beelden in ieder geval tot menig opgetrokken wenkbrauw te leiden. Erg eng is het allemaal niet, maar je krijgt wel een flinke dosis rariteit voor je kiezen. Wie echter verwacht anderhalf uur lang dit soort bizarre beelden voorgeschoteld te krijgen komt bedrogen uit. ‘Satanis’ blijkt namelijk niet alleen een sensationeel, maar daarnaast ook nog eens een goed gemaakt tijdsdocument. Via journalistieke hoor en wederhoor wordt er een divers beeld neergezet van een fenomeen dat onlosmakelijk verbonden is met de geest van de jaren 60. Met een hoop moeilijke woorden probeert LaVey ons ervan te overtuigen dat het satanisme als een serieus antwoord moet worden gezien op de tekortkomingen van de huidige religies. Een verzet tegen de ‘schijnheilige hypocrisie’. De ‘Satanskerk’ is echter zo dol op seksuele uitspattingen en theatraal vertoon dat men zich niet aan de indruk kan onttrekken hier voornamelijk met een losgeslagen zooitje van doen te hebben. Hoe anders kan men met z’n gezonde verstand kijken naar een volwassen man die met zijn broek op de knieën wordt afgeranseld, terwijl kerkleider Anton LaVey met duivelshoorntjes op uit zijn zwarte bijbel staat voor te lezen. Alhoewel ‘Satanis’ dus een degelijke documentaire is, kan zelfs de kijker met de beste bedoelingen zijn plaatsvervangende schaamte af en toe niet verbergen.

Dat de oprichting van de ‘Satanskerk’ een duidelijk product is van de jaren 60, blijkt wel uit het thema van individualisme versus sociale controle dat steeds weer terugkeert in de film. Uiteindelijk blijken de leden van de kerk niet zozeer te twijfelen aan het bestaan van God of aan het gebruik van magische rituelen, ze verzetten zich met name tegen de verstikkende confessionele moraal, zoals die in de jaren 60 nog aanwezig was. Nog los van de discussie of LaVey’s filosofie hout snijdt of niet, de film biedt vooral een uitermate boeiende kennismaking met de meest uiteenlopende markante figuren. Alleen dat al maakt de film de moeite waard. Laten de leden van de kerk keer op keer zien een stel verwarde individuen te zijn, die in eerste plaats met zichzelf en niet zozeer met religie in de weer zijn, de buurtbewoners vertonen af en toe even goed een verwarde toestand. Wilde geruchten gaan de buurt door over de praktijken die zich binnenin de kerk afspelen en de afkeurende reacties van de buren laten goed het gebrek aan relativeringsvermogen zien waar afwijkende opvattingen nogal eens op konden rekenen in de ‘sixties’.

Wat vooral opvalt in de gesprekken met de kerkleden is echter hoe belangrijk alle geïnterviewden zichzelf vinden. Hoe vaak ze ook benadrukken dat ze zich niet bezig houden met wat anderen van hen vinden, het wordt toch duidelijk hoe erg deze mensen met zichzelf in de knoop zitten en constant willen benadrukken dat ze niet zijn zoals de rest – en dus juist heel erg bezig zijn met wat anderen van hen vinden.

En zo levert Ray Laurent een documentaire af die – zonder te oordelen – de magie van de ‘Church of Satan’ weet te doorbreken. Niet door moralistisch commentaar te leveren, maar door op subtiele wijze de leden van de kerk zichzelf voor schut te laten zetten. Het siert Laurent dat hij de buurtbewoners eveneens met enige scepsis benadert en zo een objectieve derde blijft in het verhaal. De combinatie van een excentriek onderwerp en degelijke journalistiek maakt dit een van de beste uitgaven in de American Grindhouse serie.

Sander Colin