El perro que no calla (2021)

Recensie El perro que no calla CinemagazineRegie: Ana Katz | 73 minuten | drama | Acteurs: Daniel Katz, Raquel Bank, Valeria Lois, Marcos Montes, Elvira Onetto, Mirella Pascual, Carlos Portaluppi, Lide Uranga, Julieta Zylberberg

Weinig kijkers zullen in het eerste kwartier van het Argentijnse ‘El Perro que no calla’ (‘De hond die niet wou zwijgen’) kunnen bevroeden wat hun de rest van de film te wachten staat. Terwijl de vertelling begint met een klein leven vol bescheiden gebeurtenissen, ontaardt ze in apocalyptische sciencefiction – om uiteindelijk toch weer klein en menselijk te eindigen.

Het begint allemaal met een schijnbaar onbeduidend voorval in het leven van dertiger Sebastian, of Seba (gespeeld door de broer van regisseur Ana Katz, Daniel Katz), een bescheiden dertiger die werkt als illustrator. Seba, een zorgzaam en gevoelig type, wellicht een tikkeltje lijdzaam ook, woont in een huurappartementje samen met zijn nogal onrustige hond. Tenminste, als we Seba’s buren mogen geloven, jankt de hond de ganse dag wanneer het baasje op zijn werk is. De buren kunnen het gejank niet meer verdragen en komen dat Seba voorzichtig maar in duidelijke taal vertellen: zo gaat het niet meer. Sebastian zoekt een middenweg en besluit de hond mee te nemen naar zijn kantoor. Maar ook daar wordt de aanwezigheid van het huisdier niet op prijs gesteld, en opnieuw hoort hij gelaten aan dat er voor hun tweeën geen plek is. De tenenkrommende kantoortaal van de vrouwen die hem dit vertellen is treffend en helaas akelig herkenbaar (‘Als we dit toelaten, wie weet wat er dan allemaal volgt: de een neemt zijn zieke vader mee en de ander begint te paaldansen op kantoor’). Er zit niets anders op dan zijn baan opzeggen en met hond naar een huisje op het platteland te verhuizen. Je voelt aan alles dat dit besluit er langer aan zat te komen; eindelijk een daad is om het beklemmende (kantoor)leven te doorbreken.

Daar in het landelijke lijkt alles een tijdje beter te gaan. Seba geniet van de vrijheid, het buitenleven, spelen met de hond. Maar, zoals vaker in Argentijnse films, wordt de idylle al snel verstoord en blijkt de plattelandsomgeving wreed en onberekenbaar.

Weer terug in de stad leidt Seba een dolend bestaan; hij hopt van baantje naar baantje tot hij op straat op een landbouwcollectief stuit. Een groep jonge mensen die in de wijken groenten verkoopt – min of meer clandestien, zo blijkt. Seba vindt eindelijk aansluiting, we zien hem voor het eerst breeduit lachen.

Hier blijkt hoe ‘El perro que no calla’ ook gaat over de kansen die jonge mensen hebben in het (Argentijnse) economische systeem. Wat moet een gevoelige man die niet op zijn plek is op een kille kantoorbaan? Katz levert op die manier ook kritiek op het systeem en de ongelijkheid die daaruit voortkomt. Bestaat er eigenlijk nog zinvol werk? Wat is de waarde van zorgen voor anderen? En wat zijn je mogelijkheden als je je wilt verzetten tegen de wegwerpcultuur, het consumentisme?

De combinatie van deze serieuze onderliggende thematiek en de absurdistische, tragikomische toon kennen we uit andere Argentijnse films. Katz heeft een bijzonder goede balans gevonden tussen luchtige, geestig weergegeven scènes, en de diepere thema’s die eronder liggen. Ze stelt vragen over identiteit, medemenselijkheid, de vorming van de samenleving, over wie de regels maakt. Maar ook over vrouwelijkheid en mannelijkheid, mensen en dieren. Antwoorden geeft de film niet, dat zou ook niet passen bij de keuze voor hoofdpersoon Seba. Hij is geen held, geen antiheld en eigenlijk nauwelijks een ‘klassiek’ hoofdpersonage: hij observeert liever dan dat hij spreekt, hij ondergaat eerder dan dat hij in actie komt. Een duidelijke mening heeft hij niet, al kun je als kijker wel gissen naar zijn gevoelens van ongemak in de beklemmende, kapitalistische maatschappij.

Als hij enige tijd later hij op de bruiloft van zijn moeder een jonge vrouw (Julieta Zylberberg) ontmoet, die daar al even onhandig staat te dansen als hij, lijkt het leven dan toch meer vorm te krijgen. Maar als we even later begrijpen dat zij – sprong in de tijd – hoogzwanger is, slaat het apocalyptische noodlot toe. Daaruit ontstaat een heel nieuwe wereld waarin de lucht giftig is en mensen alleen nog over de grond kunnen kruipen of een glazen helm moeten dragen om veilig te kunnen ademen. De coronaparallellen zijn griezelig accuraat, met opmerkingen als ‘We gaan binnen een jaar weer terug naar normaal’ en discussies over de zin en onzin van de beperkende maatregelen en beschermingsmiddelen. De gewilde beschermingshelm is helaas alleen beschikbaar voor mensen die het kunnen betalen – wie krapper bij kas zit zal prioriteiten moeten stellen.

Naast dit verrassende plot, werken ook montage en het ritme van de film vaak vervreemdend: zo kan een minimale handeling minuten duren – Seba snijdt een aubergine, geeft een plant water, een meisje stapt uit de metro en laat haar broodje achter, waarna Seba schuchter op haar plek gaat zitten en het opeet – terwijl met de snelheid van één knip meerdere jaren kunnen verstrijken.

Elk van de vijf in prachtig zwartwit geschoten ‘hoofdstukken’ van de film wordt bovendien afgesloten met een wondermooie illustratie – Katz wekt de suggestie dat die van Seba’s eigen hand kunnen komen. De beelden geven een extra poëtische lading aan de film, en ze zeggen ook: niet alles hoeft in één vorm te passen, in een conventionele mal gegoten te zijn. Hierin raken vorm en inhoud aan elkaar: ook inhoudelijk zoekt Seba naar alternatieve manieren van leven, tegen de verspilling, tegen het alomtegenwoordige hapsnap- en wegwerpcultuur. Zo blijken er nog waardevolle lessen te leren uit ‘El perro que no calla’.

Ruby Sanders

Waardering: 4


Bioscooprelease: 19 augustus 2021