The Serpent’s Egg (1977)
Regie: Ingmar Bergman | 119 minuten | drama, thriller | Acteurs: David Carradine, Liv Ullmann, Heinz Bennent, Isolde Barth, Toni Berger, Christian Berkel, Richard Bohne, Paula Braend, Erna Brünell, Paul Burian, Paul Bürks, Hildegard Busse, Gaby Dohm, Hans Eichler, Emil Feist, Kai Fischer, Gert Fröbe, Herbert Fux, Renate Grosser, Heino Hallhuber, Georg Hartmann, Edith Heerdegen, Rosemarie Heinikel, Klaus Hoffmann, Grischa Huber, Harry Kalenberg, Volkert Kraeft, Andrea L’Arronge, Gunther Malzacher, Lisi Mangold, Beverly McNeely, Günter Meisner, Anne Mertin, Hubert Mittendorf, Kyra Mladeck, Heide Picha, Hans Quest, Charles Régnier, Walter Schmidinger, Irene Steinbeisser, Fritz Strassner, Glynn Turman, Ellen Umlauf, Hertha von Walther, Wolfgang Weiser, James Whitmore, Ralf Wolter
Ingmar Bergman had een haat-liefdeverhouding met zijn vaderland Zweden. In 1976 verliet hij zijn thuis omdat hij in de clinch lag met de Zweedse belastingdienst. Eenmaal in het buitenland – Bergman vertrok naar Californië voor een bespreking met de befaamde producent Dino De Laurentiis – klaagde hij over zijn vaderland, over hoe het hem onmogelijk werd gemaakt om zichzelf als artiest te profileren en hoe de welvaartstaat de mensen verwend, lui en impotent maakt. Zijn verblijf in de Verenigde Staten was maar van korte duur. Bergman zocht zijn toevlucht in Duitsland, waar hij samen met De Laurentiis ‘The Serpent’s Egg’ (1977) zou maken. Dat Bergman zich daar desondanks toch niet thuis voelde is te merken aan de film, die met recht een vreemde eend in de bijt genoemd mag worden. Waar hij normaal gesproken geen enkele moeite heeft om de zware thema’s des levens op een boeiende manier uit de doeken te doen, faalt hij hier – zeker voor zijn doen – opzichtig. ‘The Serpent’s Egg’ is langdradig en opmerkelijk on-Bergmaniaans.
Het begint al met het allegaartje aan acteurs dat hij om zich heen verzameld heeft. Liv Ullmann is het enige vertrouwde gezicht in een Bergman-film. David Carradine, James Whitmore, Gert Fröbe, Heinz Bennent – het is even wennen om hen in een film van de vermaarde Zweedse meester te zien. Op zich zijn het prima acteurs en zeker Fröbe en Bennent komen helemaal niet onaardig voor de dag, maar de combinatie met Bergman voelt op de een of andere manier onnatuurlijk aan. Carradine speelt Abel Rosenberg, een verlopen Joodse circusartiest wiens broer Max zichzelf in de openingsscène door de kop schiet. Ullmann is de ex-vrouw van Max, die na diens dood naar Abel toegroeit, of dat althans probeert te doen. Maar Abel is ongrijpbaar, en dan nog wel op een vervelende manier. Hij doolt in feite de hele film stoïcijns rond, zegt nauwelijks iets en werkt eigenlijk alleen maar op de zenuwen door zijn apathische gedrag. Hier hadden we liever Bergmans favoriete acteur Max von Sydow gezien, die deze lege ziel waarschijnlijk heel wat intrigerender had kunnen neerzetten. Maar helaas moeten we het met Carradine doen…
Het verhaal speelt zich af in het Berlijn van 1923, vijf jaar na de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog en tien jaar voor Hitler aan de macht komt en Bergman tracht een beeld te schetsen van de voedingsbodem waarin diens nationaal -socialistische partij uiteindelijk voet aan de grond zou krijgen. De grimmige sfeer van armoede, wanhoop en steeds sterkere anti-joodse sympathieën heeft Bergman treffend geschetst. Sommige scènes zijn even naargeestig als fascinerend (het dode paard op straat), maar ze blijven je in ieder geval bij. Terwijl de situatie- en sfeerschets dik in orde is, blijft het verhaal er bij achter. Dat komt vooral doordat Bergman het nodig vond ook een voorproefje te geven van de dubieuze (medische) wetenschappelijke experimenten die de nazi’s jaren later uit zouden voeren, door Heinz Bennent op de laten draven als een niet onsympathieke geleerde die allerlei enge proefjes doet met mensen. Toegegeven, het sluit enigszins aan bij de naargeestige stemming die Bergman tracht te creëren, maar het statement dat hij met zijn film wil maken raakt behoorlijk ondergesneeuwd. En dat kan toch niet zijn bedoeling zijn geweest.
Bergman trekt voor ‘The Serpent’s Egg’ ook registers open die we nooit eerder zagen. Zo werkt Ullmann in een bordeel (‘cabaret’) en loopt ze met besmeurd gezicht in hoerige jurken rond. Ullmann au naturel, zoals we haar eigenlijk altijd zien, is veel effectiever en duizend maal expressiever. Het is tekenend voor de hele film, waarvoor geldt: veel geschreeuw, weinig wol. Want Bergman was aan de ene kant nog nooit zo schreeuwerig en luid maar aan de andere kant nog nooit zo ineffectief als in ‘The Serpent’s Egg’ in het overbrengen van zijn boodschap, zijn statement. Ergens in de verte weet je dat hij een schets wilde maken van hoe het zo ver heeft kunnen komen met Duitsland, hoe de nazi’s er aan de macht hebben kunnen komen. Maar uit hetgeen je voorgeschoteld krijgt blijkt dat zelden. Het gebrek aan balans en de overdaad aan onnodige scènes zorgen ervoor dat de film sleept en trekt, zo erg dat het soms vervelend is. Het eenzijdige spel van hoofdrolspeler Carradine helpt ook niet echt mee. Zelfs de anders altijd zo geweldige Liv Ullmann weet ‘The Serpent’s Egg’ niet uit het slop te trekken. Toch blijf je kijken, want het ís en blijft een Bergman. Zij het een van zijn minst geslaagde creaties.
Patricia Smagge
Waardering: 2.5
Bioscooprelease: 9 februari 1978