The Magnificent Ambersons (1942)
Regie: Orson Welles | 150 minuten | drama | Acteurs: Joseph Cotten, Dolores Costello, Anne Baxter, Tim Holt, Agnes Moorehead, Ray Collins, Erskine Sanford, Richard Bennett, Orson Welles
In 1940 tekende Orson Welles met productiemaatschappij RKO een uniek contract voor twee films: het bood hem volledige artistieke vrijheid, maar een beperkt budget. ‘The Magnificent Ambersons’ is de minder bekende tweede film die onder dit contract totstandkwam. Welles begon eraan nadat hij ‘Citizen Kane’ (1941) had voltooid en voordat de gekrenkte William Randolph Hearst en zijn eigen grillige karakter zijn loopbaan in Hollywood hadden ‘genekt’. Welles’ verfilming van Booth Tarkingtons roman ‘The Ambersons’ had voor hem persoonlijk minstens zoveel betekenis als ‘Citizen Kane’. Hij had al een theaterbewerking van de roman gemaakt, die ook op de radio was uitgezonden.
‘The Magnificent Ambersons’ speelt rond 1900 en vertelt het verhaal van George Amberson Minafer (Tim Holt), een begaafde maar onsympathieke telg uit een aristocratisch geslacht die uiteindelijk, tot ieders tevredenheid, het deksel op zijn neus krijgt. Welles, wiens eerste voornaam eigenlijk George luidde, vertoonde veel overeenkomsten met deze figuur. En dat niet alleen; toen de film werd gemaakt, had Ambersons lot voor Welles zelfs profetische kracht. Het valt overigens te prijzen dat Welles, ondanks zijn enorme ego, de hoofdrol liet spelen door Holt, een jeugdige cowboy die verder alleen in ‘The Treasure of the Sierra Madre’ (1948) nog een serieuze rol zou spelen.
De eerste zeventig minuten van ‘The Magnificent Ambersons’ zijn briljant en doen niet onder voor ‘Citizen Kane’. De film begint met een verhandeling over herenmode, verteld door Welles en uitgebeeld door Joseph Cotten, die ook te zien is in Welles film noir ‘The Third Man’ uit 1949. Vervolgens wordt nauwkeurig de wonderlijke wereld van de Ambersons tot leven geroepen – een wereld die te gronde ging aan de twintigste eeuw (gesymboliseerd door de automobiel) en zijn eigen verborgen zwakheden. Welles, die ditmaal niet Gregg Toland maar Stanley Cortez als cameraman inzette, maakte een film die visueel even sterk was als zijn voorganger, maar ook een warme en melancholieke nostalgie opriep naar tochten per arreslee en andere aristocratische gebruiken – tegelijk liet hij zien hoe in de oude klassenmaatschappij fatsoenlijke mensen veroordeeld waren tot een ellendig bestaan. De ondernemende Eugene Morgan (Joseph Cotten) raakt zijn geliefde Isabel Amberson (Dolores Costello) kwijt aan Wilbur Minafer, een kinkel uit een vooraanstaand geslacht en kan zich niet losmaken van het luisterrijke verleden van zijn familie, hoe weinig er uiteindelijk ook van de luister overblijft. Na het overlijden van Wilbur komt Eugene terug in Isabels leven. Echter, haar onuitstaanbare zoon George kan niet aanzien hoe zijn moeder weer een romance begint met Eugene en probeert er samen met zijn vreemde tante Fanny een stokje voor te steken. Met alle gevolgen van dien. Sterke bijrollen zijn er van Anne Baxter (‘All About Eve’) als Eugenes dochter Lucy en Agnes Moorehead (‘Citizen Kane’) als tante Fanny.
Alles vloeit in deze film prachtig in elkaar over: een fraai voorbeeld daarvan is een balscène, waarin de camera zich wervelend tussen de dansenden beweegt en nu eens een stukje dialoog en dan weer een stukje intrige meeneemt. Helaas werd Welles’ oorspronkelijke versie ingekort, terwijl hij in Brazilië van het goede leven genoot en de telefoon niet opnam. In de laatste tien minuten worstelen de personages zich door een happy end heen dat door iemand anders was aangebracht (waarschijnlijk door Robert Wise, die de montage bewerkte). Het was alsof de Mona Lisa de snor van Groucho Marx kreeg opgetekend. Desondanks was de remake van Alfonso Arau uit 2002, die op dezelfde manier eindigde als dat Welles het eigenlijk bedoeld had, niet erg geslaagd: de magie die het origineel zo kleurde werd node gemist.”
Patricia Smagge
Waardering: 4