All the Invisible Children (2005)
Regie: Mehdi Charef, Emir Kusturica, Spike Lee, Katia Lund, Jordan Scott, Ridley Scott, Stefano Veneruso, John Woo | 116 minuten | drama | Acteurs: Francisco Anawake, Maria Grazia Cucinotta, Damaris Edwards, Vera Fernandez, Hazelle Goodman, Hannah Hodson, Wenli Jiang, Wu Jiang, Dusan Krivec, Peppe Lanzeta, Kelly Macdonald, Ernesto Mahieux, Giovanni Mauriello, Coati Mundi, Rosie Perez, Jake Ritzema, Andre Royo, Qi Ruyi, David Thewlis, Goran R. Vracar, Lanette Ware, Zhao Ziann
‘All the Invisible Children’ is een diverse verzameling films van uiteenlopende regisseurs uit verschillende landen die, op verschillende wijzen, schrijnende situaties onder het voetlicht brengt. Niet elk filmpje is even verlichtend of indrukwekkend, maar door de interessante contrasten en parallellen die naar voren komen in de gezamenlijke collectie, zowel qua toon als inhoud, komt het geheel toch als zeer waardevol over. Oftewel, het geheel is meer dan de som der delen. Dat betekent echter niet dat deze afzonderlijke delen zelf nergens bijzonder zijn.
Zo is er het Braziliaanse filmpje van Katia Lund, ‘Bilu & Joao’, misschien wel het aantrekkelijkste verhaal dat er tussen zit, dat de toeschouwer op luchtige en zwierige wijze kennis laat maken met het dagelijks leven van twee straatkinderen in São Paulo die met hun kar door de straten lopen en zoveel mogelijk afval, met name blikjes, proberen te verzamelen, terwijl tegelijkertijd de trieste situatie van hun bestaan duidelijk wordt. Het is de simpele registratie van de bezigheden van deze twee kinderen, en hun onderlinge interactie, die het geheel een sfeer geeft van een documentaire; een film waarin we gewoon een “slice of life” van deze personages meemaken. Hierdoor krijgen we als toeschouwer niet zozeer het gevoel aan dwingende retoriek onderhevig te zijn. We proeven mooi de sfeer die er hangt op de straten van São Paulo, hoe de mensen elkaar bijvoorbeeld helpen, of juist belazeren. De muziek draagt bij aan het vlotte karakter, en de personages zelf neem je al snel op in je hart vanwege hun specifieke karakters en speelsheid. Leuk is de competitie die ze met elkaar hebben, die ze vertalen in voetbaluitslagen. De een “is” het nationale elftal van Brazilie en de ander het team van São Paulo, en iedere keer dat een van hen een stuk afval ophaalt heeft een van de teams “gescoord”. Het afval moeten ze vervolgens zien te verkopen op een centrale plek waar de opbrengst dagelijks kan variëren door fluctuerende wisselkoersen. De kapotte satellietschotel willen ze in ieder geval zelf te houden. De onuitputtelijke geestdrift en hoop van de kinderen zorgt ervoor dat je niet met een depressief gevoel achterblijft, maar tegelijkertijd juist hierdoor beseft dat deze kinderen een beter leven verdienen, en dat deze eigenschappen niet verloren mogen gaan door onrechtvaardige leefsituaties.
‘Tanza’ biedt het verontrustende beeld van Afrikaanse kinderen uitgerust met machinegeweren en tassen vol bommen. Het hele idee dat kinderen gedwongen worden (of zichzelf gedwongen) voelen zelf de wapens op te pakken en terreurdaden uit te voeren is wat deze film zijn urgentie geeft. Echter, een sterke band met het verhaal of personages krijgen we niet. Tanza’s laatste momenten in de school, waarin de absurditeit van zijn handelingen duidelijk worden, en hij vooral uiting geeft aan de behoefte om kind te zijn, zijn wel krachtig, maar weten van het filmpje als geheel helaas niet de intens gevoelde ervaring te maken die waarschijnlijk beoogd wordt.
Na het serieuze ‘Tanza’ krijgen we de geestige productie ‘Blue Gypsy’ voorgeschoteld, waarin we getuige zijn van het leven van Uros en zijn maten in een Servische gevangenis. In de opening zien we een bruid tijdens een bruiloftsprocessie een duikval bovenop een grafkist maken wanneer de auto die de open kar trekt waarin ze zich bevindt, plotseling moet remmen. Het zet meteen de toon van de film, die nog vele van dit soort slapstickmomenten kent, zoals de terugkerende grap omtrent de dirigent van het gevangeniskoor, die steeds achterover valt wanneer iemand vals of te lang door zingt. De interessante inhoudelijke aspecten concentreren zich rond het contrast tussen het leven in de gevangenis en in de buitenwereld, zowel in zijn algemeenheid als wat betreft Uros’ persoonlijke situatie. De ironie is dat het leven buiten de gevangenis minder wenselijk is dan erbinnen. Je hebt vaste, vertrouwde patronen, iedereen kent elkaar, en je bent er relatief veilig door de strakke regels en de bewakers die deze regels naleven. Buiten is er dan wel vrijheid, maar ook onzekerheid, en soms wel erg veel bedreigingen. Zo ook in het geval van Uros, die meteen door zijn vader op de huid wordt gezeten om maar weer snel te gaan stelen, met alle gevaren en mishandelingen die hierbij komen kijken. Dan kun je maar beter de nor in. Een aardig gegeven, maar dit wordt toch wat veel ondergesneeuwd door de jolige sfeer van de film.
Sociaal-politiek geëngageerde filmmaker Spike Lee heeft zich ook gebogen over een belangrijke, specifieke problematiek in het leven van kinderen. In zijn ‘Jesus Children of America’ gaat het om een meisje, genaamd Blanca, dat is geboren met HIV in haar lichaam, omdat haar beide ouders hier ook mee besmet zijn. Wanneer we haar ontmoeten, hebben we, evenmin als zijzelf, geen benul dat er iets “bijzonders” met haar aan de hand is. Ze loopt van school naar huis met een paar vriendinnetjes, terwijl ze discussiëren over welke rapper het sterkst is vanwege de hoeveelheid kogels die ze kunnen opvangen. Is het The Game, of toch 50 Cent? Er wordt van alles bij betrokken: de schotafstand, plek, en het kaliber van het vuurwapen. Al snel blijken pistolen en kogels niet de belangrijkste levensbedreigende elementen in het leven van Blanca te vormen, wanneer ze erachter komt, eerst door pesterijen op school, en later door een ruzie van haar ouders, dat ze een “AIDS-baby” is. Het is hartverscheurend wanneer door haar ouders min of meer bevestigd wordt dat de pestende rotkinderen op school het bij het juiste eind hebben, en ze in huilen uitbarst, zeggend dat ze niet dood wil, vastgehouden door haar ouders. Het is een aspect van de AIDS-problematiek dat nog niet zo vaak is behandeld in film, maar dat zeker aandacht verdient. Het maakt enerzijds duidelijk hoe erg het is wanneer een kind zijn mogelijkheid tot een vrij en onbezorgd leven wordt ontnomen; dat de kindertijd onaangetast moet blijven. En anderzijds wordt de ernst van de ziekte nog eens benadrukt door het besef dat deze kinderen bij hun geboorte al gedoemd zijn te vechten tegen het zwaard van Damocles dat ze het hele leven boven het hoofd zal hangen. De evenzeer belangrijke realisatie dat het hebben van HIV niet het einde van de wereld betekent, en dat er nog steeds behoefte is aan goed onderwijs over het leven met (mensen met) HIV en AIDS, doet aan het voorgaande niets af.
‘Jonathan’, van Ridley en Jordan Scott, is een meer symbolisch filmpje dan de rest, maar ook een stuk afstandelijker en met betrekkelijk weinig te melden. De film begint met een fotograaf in een klassieke tweestrijd: kan hij met zichzelf leven wanneer hij de persoonlijke ellende van mensen fotografeert terwijl hij ze eigenlijk zou willen, of moeten, helpen? Zijn vriendin (Kelly Macdonald, uit ‘Trainspotting’) geeft het klassieke antwoord: dit moet gezien worden en met zijn foto’s zorgt de man toch voor meer bewustheid in de wereld. Haar andere antwoord: “Anders ga je toch bij het Rode Kruis”. De man kan er toch niet goed mee leven en neemt letterlijk een duik in zijn kinderwereld wanneer hij door het bos, en langs een rivier loopt. Hij springt hier als volwassene in, en komt als kind boven water. Hij ontmoet andere kinderen, die later wapens dragen, maar een verbazingwekkend saamhorigheidsgevoel en hulpvaardigheid laten zien. “Jong zijn is het paradijs” zo wordt in de film geopperd, en verder lijkt de boodschap te zijn dat je het kind uit de oorlog moet zien te houden en vice versa. Hoewel waar, is het geen verhelderende of controversiële constatering. En de manier waarop het gepresenteerd wordt is ook van weinig meerwaarde. Geen film die je nog lang bij zal blijven dus.
‘Ciro’ vaart niet veel beter. We zien hoe enkele kleine boefjes in Italië hun dagen beleven. Ze beroven rijke automobilisten, dingen af op een suikerspin, worden achterna gezeten door valse honden, en komen met een heler in aanraking die graag een echte Rolex van ze over neemt. In ruil voor wat zakgeld en muntjes voor de draaimolen, die hij speciaal voor ze laat draaien. Maria Grazia Cucinotta, bekend van ‘Il Postino’ en ‘Four Brothers’ verschijnt nog even in beeld om de sociale en politieke achtergronden van deze criminaliteit uit de doeken te doen, maar hiernaast moeten we het vooral met de gebeurtenissen rondom Ciro en Bertucciello doen. Op enkele poëtische of treffende momenten na, zorgen deze echter voor weinig memorabels.
John Woo’s korte parabel ‘Song Song & Little Cat’ sluit de serie films gelukkig met een positieve, aandoenlijke noot af, al is het leven dat van de arme, uitgebuite Chinese kinderen geschetst wordt, niet bepaald iets om vrolijk van te worden. Wel krijgen deze kinderen hier een echt gezicht, en zijn ze op een bepaald moment vrij letterlijk onzichtbaar. Als Westerling krijg je bijna plaatsvervangende schaamte wanneer een toerist een meisje dat hem een roos wil verkopen op straat compleet negeert, en zelfs tegen de grond duwt. De man komt zover dat hij haar een klap wil geven, maar dan kijkt hij in haar ogen en ziet hij haar kwetsbaarheid en onschuld, waardoor hij inhoudt. De thematiek van ‘All the Invisible Children’ in een notendop. Maar niet alleen het arme meisje wordt hier niet gezien, ook het rijke meisje ‘Song Song’ krijgt niet de aandacht waar ze (innerlijk) om roept. Ze wordt omgeven door luxe, en moet steeds maar haar pianolessen oefenen, maar haar ouders hebben nauwelijks écht tijd voor haar. Zij raakt verbonden met het arme meisje uit de film, Little Cat, door de pop die ze uit het autoraam gooit, welke door het arme meisje wordt opgepikt. Later bewijst Little Cat Song Song onbewust een wederdienst door haar een roos te geven, wanneer ze met haar moeder in de auto passeert en Song Song naar haar lacht. De visuele symboliek en de parallellen liggen er dik bovenop, zoals we van Woo gewend zijn, en sommige momenten van (melo)drama tegen het einde van de film worden erg opeengestapeld of onwerkelijk, maar uiteindelijk is het een film die je raakt en je tevens inhoudelijk bijblijft. Tezamen met vooral ‘Bilu & Joao’ en ‘Jesus’ Children of America’, zorgt deze laatste film ervoor dat de gehele verzameling films van ‘All the Invisible Children’ over zijn dode punt wordt getrokken en er zodoende genoeg kinderen een gezicht krijgen.
Bart Rietvink
Waardering: 3
Bioscooprelease: 23 november 2006