Grand Hotel (1932)

Regie: Edmund Goulding | 112 minuten | drama, romantiek | Acteurs: Greta Garbo, John Barrymore, Joan Crawford, Wallace Beery, Lionel Barrymore, Lewis Stone, Jean Hersholt, Robert McWade, Purnell Pratt, Ferdinand Gottschalk, Rafaela Ottiano, Morgan Wallace, Tully Marshall, Frank Conroy, Murray Kinnell, Edwin Maxwell, Joan Barclay, Mary Carlisle, John Davidson, Herbert Evans, Edmund Goulding, Lawrence Grant, Robert Lees, Eric Mayne, Sam McDaniel, John Miljan, Lee Phelps, Bodil Rosing, Rolfe Sedan

“I want to be alone”, aldus de door Greta Garbo gespeelde Russische prima ballerina Grusinskaya in de film ‘Grand Hotel’ uit 1932. Deze zin zou de zonderlinge Zweedse actrice haar hele leven lang blijven achtervolgen. De zwijgzame Garbo was erg op zichzelf, gaf zelden interviews, deelde nooit handtekeningen uit en kon maar met weinig collega’s goed opschieten. Het paste zo precies bij haar eigengereide en onafhankelijke karakter dat ze al in 1941 – ze was pas halverwege de dertig – stopte met het maken van films. Ze wilde geen films maken terwijl in Europa gevochten werd in de oorlog. Aanvankelijk was het dan ook de bedoeling om na de Tweede Wereldoorlog de draad gewoon weer op te pakken. Maar dat is er nooit van gekomen. En dus moeten de vele fans van Garbo het doen met haar films uit de jaren twintig en dertig, waaronder ‘Grand Hotel’, een van de eerste ensemblefilms uit de geschiedenis van Hollywood en bovendien de prent die La Garbo haar catch phrase gaf.

“People come and people go, and nothing ever happened at the Grand Hotel,” aldus Dr. Otternslag (Lewis Stone), een vaste gast in het decadente Berlijnse hotel waar de glitter & glamour zich verzamelt. Een van de gasten is Grusinskaya (Greta Garbo), een balletdanseres die eigenlijk al over haar hoogtepunt heen is en dat maar moeilijk kan accepteren. In de kamer naast haar verblijft baron Felix von Geigern (John Barrymore), een edelman die gigantische gokschulden heeft opgebouwd en nu van plan is de parels van zijn buurvrouw te stelen om zichzelf uit de nesten te helpen. Hij wordt echter verliefd op de danseres en prompt krijgt zij weer zin om op te treden. De baron raakt tevens bevriend met Otto Kriegelein (Lionel Barrymore), een suffe maar goedmoedige boekhouder die zich zijn hele leven uit de naad heeft gewerkt voor zijn baas en recentelijk te horen heeft gekregen dat hij nog maar kort te leven heeft. Om van zijn laatste dagen te genieten, heeft hij al zijn spaargeld opgenomen en een kamer in het meest luxueuze hotel van Berlijn gehuurd. Al gauw blijkt dat Kriegeleins weerbarstige baas Preysing (Wallace Beery) ook in het hotel verblijft, waar hij tracht een lucratieve zakendeal te regelen. Hij huurt daarbij de hulp in van de jonge typische Flaemmchen (Joan Crawford), voor wie hij als een blok valt. Deze doortastende tante heeft zelf echter haar oog laten vallen op de baron, van wie ze vermoedt dat hij financieel zijn zaakjes aardig voor elkaar heeft.

Aan de basis van ‘Grand Hotel’ ligt het beroemde toneelstuk ‘Menschen im Hotel’, dat schrijfster Vicki Baum op haar eigen ervaringen als kamermeisje in een luxueus Berlijns hotel had gebaseerd. Irving Thalberg, de succesvolle producent van de MGM studio’s, kreeg het lumineuze idee om bij de verfilming niet een of twee maar een hele rits grote sterren in te passen. Een gewaagde keuze, want niet eerder was er een film verschenen waarin zoveel grote namen verenigd waren. Bovendien was het lastig om de neuzen van al die ego’s dezelfde kant op te laten wijzen. Bij de sterren heerste dan ook vooral argwaan en onderling wantrouwen; ze wilden stuk voor stuk niet overklast worden door de ander. Vervelende sterallures staken de kop op. Zo konden Garbo en Crawford absoluut niet door een deur, was John Barrymore aanvankelijk huiverig om zich te meten met de grote Garbo en haakte Beery in eerste instantie af omdat hij bang was dat het spelen van zo’n onsympathieke personage niet goed zou zijn voor zijn imago. Om hem tevreden te stellen stelde de producent voor om Beery dan maar als enige van de cast met een Duits accent te laten praten. Daar ging de acteur dan maar schoorvoetend mee akkoord.

Het is een risico om met zo’n topzware groep acteurs aan de slag te gaan, maar voor Thalberg en regisseur Edmund Goulding pakte het gunstig uit; iedereen staat zijn mannetje. Vooral Lionel Barrymore springt eruit als de stoffige maar sympathieke Kringelein, die werkelijk het beste met iedereen voor heeft. Als enige lijkt hij geen verborgen agenda te hebben; hij wil alleen maar genieten van zijn laatste dagen en eindelijk eens met respect behandeld worden. Zijn broer John is in tegenstelling tot Lionel geen typische karakteracteur, maar een traditionele romantic lead die het vooral van zijn uiterlijk moet hebben. De rol van de goedmoedige baron die tegen wil en dank is afgegleden naar de criminaliteit past hem als gegoten. Greta Garbo heeft een veel kleinere rol en dat is eigenlijk maar goed ook. Ze komt namelijk veel te theatraal over als de manisch depressieve Grusinskaya, al is dat waarschijnlijk ook de bedoeling. Haar spel komt hoe dan ook niet helemaal uit de verf. Joan Crawford daarentegen overtuigt als de wereldwijze typiste die hoofdzakelijk uit is op eigen gewin. Het is maar goed dat de twee diva’s niet samen te zien zijn, want dan zou Garbo worden weggespeeld door Crawford en dat zou ze niet eenvoudig hebben geaccepteerd. Wallace Beery is – ondanks zijn weerzin tegen zijn personage – sterk als Preysing; hij domineert elke scène waar hij in zit. Leuke bijrollen zijn er voor Lewis Stone als een door de oorlog getekende, quasi-filosofische arts en Jean Hersholt als de portier van het hotel.

Ondanks de geweldige cast zijn er ook minpunten aan ‘Grand Hotel’. De film is in de eerste plaats wat aan de lange kant; er had best wat in gesneden mogen worden. Daarnaast zijn de diverse verhaallijntjes die worden samengevoegd allemaal niet bijzonder origineel; ze doen niet onder voor de gemiddelde soapserie. De dialogen zijn aan de brave kant (wat ook wel logisch is aangezien de talkie in 1932 nog in de kinderschoenen stond). De regie is degelijk, maar weinig spectaculair. Daar staat tegenover dat MGM alles uit de kast heeft gehaald om het luxueuze wereldje van glitter & glamour in het decadente Grand Hotel na te bootsen; decors en kostuums zijn overweldigend. Ook het camerawerk van William H. Daniels mag er zijn. De film won in 1932 de Oscar voor beste film en was razend populair onder het publiek. Waarschijnlijk vooral vanwege het feit dat nooit eerder zoveel bekende sterren tegelijk te zien waren. Gelukkig maar dat de all-starcast zich niet van zijn taak kwijt en van de doorsnee verhaallijntjes alles tezamen een boeiend schouwspel maakt. ‘Grand Hotel’ mag dan niet zonder gebreken zijn, vermakelijk is deze klassieke prent zeker.

Patricia Smagge